Karta Kosmotik

Hoe lees ik dit in godsnaam?




In de tuinen van de keizer(1) begroef ze(2) de duim(3) van haar liefdevolle(4) broer(5), gewikkeld in een bundeltje(6) met allerlei spulletjes(7), want(8) onder(9) het witte oog(10) van de maan(11) moest(12) hij herrijzen(13).

1.
Imparatorluk bahçesi, gesticht op het grote Marmara-eiland door Andreas Palaiologos-Vicenzi, een achterkleinzoon van de laatste Byzantijnse keizer. Daarmee was het eigenlijk helemaal geen keizerlijke tuin. Hoogstens het hof van een betekenisloze soldaat in het Spaanse koninkrijk van Nieuw-Granada, want Andreas was als avonturier met de Spaanse vloot naar de Nieuwe Wereld gezeild om als eerste Europeaan voet te zetten op het Caraïbische eiland Trinidad(a). Met grote rijkdom(b) keerde hij terug naar de voormalige erflanden van zijn veel illustere voorgangers. Aan zijn paleis op het grote Marmara-eiland legde hij een tuin aan in koloniale stijl, met bloemen en dieren van alle werelddelen waar de Latijnse christenheid(c) zich met wierrook en staal opdrong. Hij zag erop toe dat de geuren van elke regio met veel zorg werden nagemaakt, Japanse bloesembomen aan een donker vijvertje, sandelhout met rode besjes en de vieze vochtgeur van een dodo(β), een neef van de vogel die aan de grote sjah Jahangir geschonken was.
De dodo was er niet meer toen zij(2) haar plicht uitvoerde. Of toch niet helemaal. De tuin had genoeg restanten achtergelaten. Het was een kerkhof van vermolmde bomen en sierplanten uitgegroeid tot massieve struiken, waarin ze die nacht meerdere keren was verdwaald. Uiteindelijk had ze toch de aangewezen plek gevonden. Naast een reusachtige terracottavaas die Andreas Palaiologos-Vicenzi nog uit China had geïmporteerd(d). Als een hond groef ze met haar handen in de kleffe aarde van de oude tuin, tot ze de beentjes van de oude dodo terugvond. De beenderen, enkele ribben en de dolkvormige snavel, zagen net zoals de maan die avond bleekwit.
Ze begreep het als een teken. Een teken dat ze iets goed deed, iets juist, met de kracht alles terug schoon te maken, schoon zoals dit skelet. Net zoals duizenden diertjes het vlees en daarbij alle vuiligheden van de levende dodo hadden weggevreten, zou deze natte aarde de duim van haar broer weer helemaal proper maken.
______________________________________________________________

2.
Zij was zij, geboren in Trabzon, ofwel Trapezounta, als Eleni Giorgou Aslan. Ze zou sterven(e) voor hij de kans kreeg, maar toen de wisseljongen(f) van het station te Izmit besloot haar beeltenis in verf(g) vast te leggen, zocht hij maandenlang naar de beste pose om alles wat zij helemaal was samen te vatten. In zijn hoofd speelde hij met haar ledematen als een houten tekenpop. Elk scenario dat hij overwoog, was uit zijn eigen herinneringen gegrepen, want hij geloofde oprecht dat hij van haar het beste had gezien, de mooie ogenblikken die haar definieerden, niet de lelijke, afzichtelijke(h) die hem zoveel leed hadden berokkend, hem zoveel hadden gegeven om te bewenen.
De ene keer zette hij haar op de vensterbank van haar ouderlijk huis in Trabzon, giechelend en met haar zwarte krulhaar in de zoute wind van de Zwarte Zee. Haar enkels waren goudgeel, zoals de linzen die haar vader verbouwde op de hoger gelegen steppe. Hij had ze gekust, stiekem. De eerste keer dat hij dat deed, had ze hem in het gezicht geschopt. De tweede keer al wat trager. Bij de derde liet ze hem begaan, totdat hij met zijn lippen heel zachtjes tot bij haar dijen was geklommen. Daarna had ze hem alsnog een klap verkocht, met haar palm tegen zijn kruin. Ze noemde hem haar hond(s), omdat hij haar voortdurend op handen en voeten benaderde. Hij blafte. Daar moest ze mee lachen.
Ze had een broer, vijftien jaar ouder, Dimitri Giorgou Aslan(5). In een andere pose uit zijn verbeelding stond Dimitri achter haar met een brede glimlach, klaar om het tengere meisje over zijn brede schouders te werpen. Hij had het formaat van een beer, doordat hij de hele dag met houtskool zeulde.
De wisseljongen van het station te Izmit had de man bewonderd, en later gevreesd. Ergens, als hij helemaal eerlijk was, kon hij het niet uitstaan hoe Dimitri de beer de hele dag op haar mocht neerkijken, haar armen kussen en haar schouders masseren, terwijl hij enkel kon blaffen. Hij had alles willen geven om als Dimitri geboren te worden, behalve dan dat zijn vurige liefde(4) zondig zou zijn.
Uiteindelijk, tijdens die laatste treinrit, ontrafelden alle mooie poses die van Eleni bestonden. Ze was als zijn vlieger zeer lang geleden in flarden uiteengereten(i). Hij moest haar reinigen.
______________________________________________________________

3.
De duim is een heel bijzondere vinger. De wijze mannen van vroeger(j) wisten al dat de mens via het heilige getal vijf(k) valt te verbeelden, want hij heeft vijf ledematen, vijf levensstadia, vijf emoties en, natuurlijk, vijf vingers. Op de hand is de duim de absolute kroon, symbool voor het hoofd(l), de dood(m) en angst(n). De Turkse tovenaar(o) die ze had geconsulteerd, was niet zomaar op het besluit gekomen dat van alle vingers het de duim was die in de tuin begraven moest worden. Het kon geen enkele andere zijn.
______________________________________________________________

4.
Dimitri Giorgou Aslan werd door liefde verteerd. Sommige zagen hem aan voor een ruwe man, bereid tot opofferingen die andere, niet minder agressieve mannen snel zouden ontmoedigen van verdergaan. Niet hij. Zijn zus ontdekte op het einde dat hij er inderdaad alles voor overhad, alles wat hij bezat, bereid was op te geven voor… Voor wat? Voor de liefde natuurlijk. Het begon bij hem met een spiegel, een spiegel waarin hij zijn eigen schedel had gezien(n). In dat ogenblik had hij ontdekt dat enkel via liefde de wereld iets waard was.
______________________________________________________________

5.
Het eerste kind was een ongelukje, het tweede ook. Dimitri en Eleni’s vader wilde helemaal geen kinderen, maar het vergde te veel van zijn armzalige lijf niet aan die natuurlijke instincten te voldoen. Georgos Aslan was getrouwd met een vrouw die door zijn vader was uitgekozen. Ze heette Dora, voortaan Dora Aslan, en ze was de dochter van een linzenboer die elke avond na het werk op een stokoude, bruine ezel de stad kwam binnengereden, als de koning van absoluut niets. Zijn hoofd in de lucht, een kroon van losgerukte takken en ganzenveren op zijn kruin. De mensen lachten met hem. Toen ze hoorden dat Georgos met zijn dochter zou trouwen, moesten ze nog meer lachen. Tijdens de huwelijksnacht zaten Georgos en Dora elk aan een andere kant van de kamer. Hij had zich ongemakkelijk op een kist genesteld die door een tante van haar was geschonken. Zij zat op het bed. Ze durfden niet in elkaars richting kijken. Pas bij zonsopgang vroeg Dora of hij er nog was. Maar er kwam geen antwoord. Georgos had vroeg in de ochtend de oude ezel van zijn schoonvader gestolen en was zonder een woord te zeggen vertrokken naar de grote stad, naar Istanboel(VIII).
Maar bij zijn terugkeer, twee jaar later, ontdekte hij dat zijn huwelijk nooit beëindigd was. De ezel was dood, de oude vader van Dora ook. Toch was er in Trabzon eigenlijk de hele tijd niets veranderd. Zijn vlucht naar Istanboel had er enkel toe gediend dat hij naadloos de plek van de oude ezelkoning kon innemen. Het was zo voorzien, besefte hij later, dat hij even moest verdwijnen zodat er niet twee stuks van hetzelfde naast elkaar zouden bestaan. Niet twee creaturen met dezelfde geest. De linzenboerderij had hij natuurlijk overgeërfd. Nu was hij het die elke avond vermoeid de stad kwam binnengereden op een ezel, een andere maar zeker even oud, met grote kale vlekken waar schurft zich had genesteld.
Op dit punt, nu alles duidelijk was geworden, alle vraagstukken opgelost, stortte de weerstand van zijn geweten in en liet hij zich leiden door zijn armtierige ledematen. Tenslotte bestond hij ook maar uit knokels, pezen en kraakbeen dat na elke dag leven wat minder buigzaam werd. Vanaf dan wierp hij zich elke nacht op Dora, om de verloedering die hij op het land had opgelopen, in haar te ledigen. Zo kwam het dat eerst Dimitri en tien jaar later Eleni geboren werden.
______________________________________________________________

6.
Ze had de spullen in een oud laken gewikkeld. Haar moeder, Dora Aslan(q), had het doekje geborduurd om, heel lang geleden, rond haar kroost te wikkelen, eerst Dimitri dan Eleni, en hen te beschermen tegen de koude lucht die dikwijls van over de Zwarte Zee binnendreef en de hele stad met een zware, vieze mist bedwelmde. De versiering van het doekje volgde een complex patroon van parallelle lijnen die elk op hun beurt naar boven afdraaiden en hun buren op die manier kruisten. De Turkse tovenaar(o) had om iets heel bijzonder gevraagd, een stuk textiel dat hun beiden met de aarde verbond. En wat beter dan het geboortelaken waarin ze vredevol hadden geslapen, nog voor er sprake was van rassen of massale uitroeiing(γ)?
Ze had het stiekem naar Istanboel(ד) meegenomen. Dimitri wilde niets houden van hun vorige leven, geen enkel gedenkteken aan al die verloren jaren in Trabzon. Jaren die als een poel stilstaand water uiteindelijk parasieten, vliegjes en wormen hadden aangetrokken, een zwerende wonde van schijnbare stilte. Maar zij was niet zo sterk als hij, begreep ze, en daarom had ze dat lakentje meegesmokkeld. Hij zou het haar vast vergeven, eens hij gerepareerd terugkwam uit de aarde. Misschien zou ze hem wel aantreffen in dat doekje, als de zuigeling die hij ooit was(13). Ze sloeg een kruis om haar borst boven het kuiltje dat ze had gegraven, legde het bundeltje erin en bedekte het terug met aarde. Vertrekken voelde wrang, alsof ze iets belangrijk achterliet. Het dekentje of haar broer, dat wist ze niet goed.
______________________________________________________________

7.
De Turkse tovenaar(o) had de volgende spulletjes van Eleni gevraagd: een machete(w) voor de scherpe grens tussen leven en dood, een wieltje(z) voor het natuurlijke fenomeen van eeuwige terugkeer en auberginepitten(X) voor de voeding van de ziel.
______________________________________________________________

8.
Op A(I) volgt B(γ), en op B volgt C(m). Eens bij Z(13) heeft het dus helemaal geen zin vragen te stellen over hoe we in godsnaam bij deze verdomde stand van zaken terechtkwamen. Het is allemaal heel logisch, eigenlijk.
______________________________________________________________

9.
Boven de maan, zoals iedereen weet, ligt een tweede planeet, die via een reusachtige lens de aarde weerspiegelt, maar met lichte afwijkingen. Onze blauwe planeet wordt daarboven in talloze scherven opgevangen, die vervormen en omdraaiden. Dat hadden de wijze mannen ontdekt(j).
______________________________________________________________

10.
Het witte oog had gespied en gezien hoe onheil had plaatsgevonden. Het had gekeken via talloze ogen, de holle oogkassen van de doden en de sterren in de nacht, hoe een Grieks meisje helemaal alleen in de slijmerige muil van een dolle menigte terechtkwam. Vanuit welke gewillige gastheren had het boze oog deze aanval geobserveerd? Het waren er een viertal. Aisha(x), de oude kindermeid, veilig vanaf haar balkon. Bayram Bey(y), de slager van Kadıköy. Turan Tekerlek(z), de gevallen ster van het Franse cabaret. Ten slotte, de eeuwige lafaard, die lachwekkende hond, de wisseljongen van Izmit(i).
______________________________________________________________

11.
Er werd in het verleden al druk gediscussieerd over leven op de maan, en de klimatologische noodzaak dat op elk oppervlak in het universum organismes moesten bestaan. Want waarom zou God bruikbare ruimte onbenut laten? Daarom dat Majeed Al-Shushtari besloot dat in de volgende episode zijn held absoluut naar de maan moest. Hij schreef een feuilleton voor een weekblad dat over de laatste technologische wonderen rapporteerde. Admiraal Ali, zoals zijn held heette, was overal geweest. De bodem van de oceaan. De Zuidpool. De binnenkant van een walvis. Het werd vroeger gretig gelezen, maar de laatste maanden interesseerde het de mensen minder. De inwoners van Shiraz waren niet meer nieuwsgierig, mijmerde Majeed. Ze hadden het verleerd vragen te stellen. Walvissen zagen ze nooit en de bodem van de oceaan kon hen bitter weinig schelen. Maar de maan, daar keken ze elke nacht naar op en dus moesten ze zich wel af en toe afvragen hoe het leven daar was, of er boven hen ook mensen naar beneden keken en zich verwonderen over hoe het er op aarde dan wel aan toeging. Het zou een fantastische climax worden. Heel de Perzische wereld zou het gelezen hebben, want nooit had iemand over de maan geschreven, voor zover hij wist. Terwijl hij vanuit zijn raam toekeek op een majestueuze rozenstruik beloofde hij aan elke bloem afzonderlijk dat hij daarna zou stoppen met schrijven, voor de rest van zijn leven. Kon een mens meer willen dan de maan?
Het was meteen een succes. De episode werd afzonderlijk gepubliceerd en van Istanboel(ד) tot Calcutta verkocht. Tot lang na Al-Shushtari’s overlijden bleven mensen het lezen. Tot een Grieks meisje in Trabzon het eens in handen kreeg.
Ze had het uit de klauwen gerukt van een kleine pest, later wisseljongen te Izmit, die zich door haar als een hond liet behandelen. Hij zat het boekje te lezen achter een afgebrokkeld muurtje. Voorovergebogen zodat niemand hem zag. Toen ze ernaar vroeg, ging hij snel op het boekje zitten. Maar zij was sterker. Algauw had ze het in handen, na hem tot op de grond geworsteld te hebben. Hij blafte(s). Dat deed hij wel vaker wanneer hij aandacht van haar wilde.
“Admiraal Ali gaat naar de maan?” Ze lachte en verstopte het in haar jurk. “Geloof me, het is beter voor je als ik het meteen wegsmijt.” Hij huilde als een hond, maar het mocht niet baten. Ze was al weg, terug naar huis. Enkele weken later vond ze het terug tussen haar spullen. Intussen wist ze helemaal niet meer waar het vandaan kwam. Voor zover ze wist, was het iets van Dimitri, een pamflet van de mensen waarmee hij zoal optrok. Ze sloeg het open en begon te lezen.
Op de maan trof Admiraal Ali een overvloed aan leven aan. Zelfs in de meest drukke jungle of stad bestond zoiets niet. Meteen hij met zijn hemeltrein(ו) landde op het witte oppervlak van de maan, trof hij duizenden creaturen aan die op aarde enkel in fabels en fantasietjes bestonden. “Het is dus waar!”, riep Admiraal Ali tegen de matrozen die hem getrouw op elke expeditie vergezelden. “Al die mythologische creaturen bestaan dus echt. Want waarom zouden wij iets kunnen bedenken dat God niet eerst ontwierp?” Er waren draken en sfinxen en paarden met vier koppen, maar ook paarden met vijf koppen en met zes koppen enzovoort, want al die wezens vielen wel te verbeelden, maar bestonden nog niet, of niet meer, op aarde. In het midden van deze bizarre meute stond een vette vogel. Op zijn hoofd rustte een gouden kroon. Het was de koning van hun allemaal, de dodo die onlangs naar de maan was gestuurd, omdat ze hem op aarde niet meer wilden. “Gelukkig is er de maan”, besloot Admiraal Ali nadat hij alles gezien had(א). “Deze plek waar gevluchte wezens zorgeloos kunnen bestaan.”
Eleni las het die week zeker nog eens vijf keer. Ze zocht naar de boodschap die haar broer en zijn partijgenoten hiermee wilden overbrengen aan de mensen. Moesten(12) alle Turken naar de maan gaan? Waar ze onder de heerschappij van de dodo in vrede konden voortbestaan? Of waren het de Grieken die daar zodra een nieuw thuisland zouden zoeken? Vele jaren later, toen ze met haar broer op de trein naar Istanboel zat(h), verbeeldde ze zich dat ze in een lange hemeltrein door het universum raasde, op weg naar de maan.
______________________________________________________________

12.
Het was voorbestemd dat van klein gruis reusachtige kathedralen zouden worden opgetrokken. Het was op voorhand besloten dat wat nu helemaal niets betekent, algauw met volle kracht naar de sterren zou schieten(11). Op dezelfde manier was Dimitri Giorgou Aslan van een onbekende nietsnut, een sleper van houtskool, in Istanboel een grote man geworden. De verkoop van Moldavische wijn(IV) bleef niet lang zijn belangrijkste bron van inkomst. Uiteindelijk specialiseerde hij zich in de import van allerlei goederen die de autoriteiten liever niet zagen: pamfletten, wapens en voortvluchtige misdadigers.
______________________________________________________________

13.
Enkele tientallen kilometers ten zuiden van Damascus, nabij de hoogtes van Golan, had een bataljon van de Islamitisch Staat een hinderlaag beraamd op een konvooi Syrische soldaten. Ze hadden zich verschanst achter het roestige wrak van een oude locomotief. Vijftien jongens onder het bevel van Oethman Al-Taqiyyah, voordien Bazhaev. De jonge krijgers hadden zo mogelijk nog meer angst voor Al-Taqiyyah dan de strijd in het vooruitschiet. Over hem werd verteld dat hij oorspronkelijk in Tsjetsjenië het Russische leger had bevochten, nog voor sommigen onder hen geboren waren, en destijds erom bekendstond met het afgehakte hoofd van een vijand aan zijn gordel gillend op zwaar geschut af te stormen. Tegenwoordig leidde hij de rechterlijke arm van de Islamitisch Staat. Een wraakengel(VII) op Syrië neergedaald met hemelse moordlust. Koppenkappen was zijn echt talent, troepen leiden niet zozeer. Het eindeloos getier en de zware straffen die hij uitdeelde, hadden al tot de desertie van vijf(k) jongens geleid. Drie van hen waren gelukkig teruggevonden. Hij had persoonlijk hun hoofden klinisch van de romp verwijderd.
Yoesuf had het allemaal zien gebeuren. Terwijl Oethman Al-Taqiyyah zijn dolk in de keel van een van de jongens boorde, had hij zich voorgenomen mooi in de buurt van de beul te blijven. Weglopen had duidelijk niet veel kans op slagen. Vriendschap en verdienstelijkheid zouden zijn leven misschien wat verlengen. Ook al wist hij wel dat wat erna kwam vele beter was, hij was er niet van overtuigd dat hij altijd alles goed had gedaan en dus de hemel verdiende.
Ook tijdens deze operatie zat hij aan de rechterzijde van Oethman Al-Taqiyyah, met de radio die ze ter communicatie gebruikten en enkele kisten met granaten. De jongens zouden zodra de granaten op het konvooi afvuren, daarna met machinegeweren de overlevende soldaten gevangennemen, zodat hun befaamde kommandant ze kon executeren.
Het konvooi vervoerde vanuit Jordanië proviand en ruwe materialen voor de bevolking van Damascus. Maar wat normaal vroeg in de ochtend zou gebeuren, bleek toch lang te duren. Om de zoveel tijd deelde een krakerige stem via de radio mee dat hun doelwit vertraging had opgelopen. Blijkbaar was het zo heet dat de soldaten van het konvooi hun wagens om de zoveel kilometer met water moesten besprenkelen.
Het bataljon van de Islamitische Staat stond paraat achter de oude locomotief. Maar ook zij hadden last van de hitte. Her en der lagen jongens languit op het zand, met hun zwarte gewaden geheel over hun lichaam gedrapeerd. Water hadden ze al een tijdje niet meer gedronken. Oethman had het laatste beetje weggegoten, omdat hij vond dat ze te gulzig dronken, zoals varkens hun eigen uitwerpselen eten.
Door de zon was het roestige metaal van de locomotief kokendheet geworden. Yoesuf had er tijdens het wachten zijn hand opgelegd. Waarom wist hij niet meer. Misschien de verveling. Het had hem een rode brandwonde opgeleverd, die nog steeds pijnlijk prikte en hem al meerdere keren bijna had doen wenen. Gelukkig kon hij steeds op tijd zijn ogen drogen, zodat Oethman het niet zag. De beul van Grozny kon niet lachen met lafaards of zwakkelingen. Ze behoorden tot de rassen(γ) die afgeslacht mochten worden, wiens hoofden niet bedoeld waren te denken of te voelen, enkel ter decoratie van een mooie gordel of kleurrijke ketting. Yoesuf deed wel meer zaken die Oethman afkeurde. Onder zijn gewaden, tegen zijn naakte borst aan, droeg hij een amulet van het boze oog, geschonken door zijn moeder om hem tegen nazar te beschermen. Het was natuurlijk afgoderij, en verdiende executie. Al enkele uren lag zijn hand op zijn borst. Zodat de krachten van de amulet in zijn hart zouden sijpelen. Dit lange wachten zinde hem niet. En blijkbaar Oethman ook niet, want mettertijd toonde hij zich steeds prikkelbaarder. Af en toe ijsbeerde hij in het rond en schopte hij tegen jongens die volgens hem in de weg lagen.
Na een halve dag wachten kwam eindelijk het signaal. De kraakstem van de radio deelde mee dat het konvooi enkele kilometers ten zuiden was gerapporteerd en binnen enkele minuten bij hen zou zijn. De jongens zetten zich schrap. In de verte weerklonk geronk, lange, groene vrachtwagens die moeizaam over de stenige heuvels klommen. Oethman Al-Taqiyyah trok zijn machete(w) uit de schede en slaakte een kreet. De jongens namen elk een granaatwerper vast. Ze zouden met het wapen enkele meters voorbij de locomotief rennen, waar ze rechtsreeks zicht hadden op het konvooi. Yoesuf bleef achter beschutting, om hen zo nodig van nieuwe granaten en munitie te voorzien. Onder kreten van ‘God is groot’ barstte de strijd uit.
Adrenaline bracht de jongens tot net voorbij de locomotief. Hun kreten waren nog niet helemaal uitgestorven of ze voelden zich aangevallen, niet langs voren, maar vanuit de wapens die ze droegen. Een voor een wierpen ze de granaatwerpers als bezeten op de grond.
Yoesuf raakte de stalen kist met granaten aan. Hij begreep wat er was gebeurd. Na lange uren in de zon was niet enkel de locomotief oververhit, maar ook het metaal van hun wapens. De jongens hadden zich stuk voor stuk lelijk verbrand. Een explosie wierp zand in Yoesufs ogen. Hij dook achter de locomotief. Slechts één granaat was afgevuurd. Helaas dichter bij hen dan bij de vijand. Ontwapend en verward bleken de krijgers van de Islamitische Staat een fijne schietoefening voor de soldaten van het konvooi. Yoesuf zag het niet gebeuren. Hoorde het wel. Hoorde hoe salvo na salvo, bulderend als een aardbeving, kledij verscheurde, ledematen amputeerde en gezichten inbeukte.
Oethman greep hem bij het haar. Even vreesde hij dat de beul van Grozny de kans greep om zijn hoofd te oogsten, voor het te laat was. In de plaats kwam hij tegenover de meest groene ogen te staan die hij ooit gezien had. Ze spuwden vuur in de vorm van vermiljoen. Nooit tevoren was het hem opgevallen dat zijn commandant zo’n prachtige ogen had.
“Pak je wapen! Vecht voor de allerhoogste!”, schreeuwde Oethman.
Yoesuf rende geheel zonder wapens vanachter de locomotief. Enkele meters verder viel hij op de harde, stenige grond. Geen enkele kogel had hem geraakt. Zijn spieren werkten, zijn benen konden nog rennen. Het was de amulet op zijn hart, herhaalde hij duizendmaal in zijn hoofd. Het had een krachtig signaal naar zijn ledematen gezonden meteen te verlammen, wilde hij in leven blijven. Het was goed advies. Boven hem stond de lucht in lichtelaaie. En daardoor, Oethman Al-Taqiyyah, die na een lange carrière oorlogsvoering, te beginnen bij zijn persoonlijke Apocalyps in het betonnen kerkhof van Grozny, sindsdien een vaste verschijning bij elk keurig potje schermen, van de Gazastrook tot Jemen, eindelijk zijn finale, fatale wapenfeit beleefde. Hij viel bovenop Yoesuf. Met zijn laatste beweging redde hij het leven van een ander.
Pas toen Yoesuf de motors van het konvooi weer hoorde opstarten, durfde hij van onder Oethman tevoorschijn te kruipen. Hij voelde zich een kakkerlak na een nucleaire oorlog. De soldaten hadden de lijken geteld en van elk gezicht een foto getrokken. Niet dat er van Oethman nog veel op de lens vast te leggen viel. De eeuwige koppensneller had niet de kans gekregen zijn eigen hoofd ten dienste te stellen van een iemand anders zijn collectie. De kogels van de vijand hadden zijn gezicht helemaal vernield. Het viel niet meer te onderscheiden waar zijn prachtige ogen ooit waren. Ze waren samen met zijn ziel naar de hemel opgestegen.
Vreselijke rillingen verspreidden zich over Yoesufs lichaam. Hij scheurde zijn gewaden open en haalde de amulet van zijn moeder naar boven. Het was nazar dat hij had gezien in de ogen van Oethman. Geen twijfel over. Nazar in die groene ogen, die luttele seconden later lege oogkassen waren.
Hij duwde zijn hoofd tegen de grond, vermengde zijn baard met het zand. Terwijl hij daar zo zat, hoorde hij plotseling een eigenaardig geluid. Een geluid dat hij nooit had gedacht op het slagveld te horen. Het gedempte gehuil van een baby weergalmde over het heuvelland. Het leek uit de richting van de roestige locomotief te komen. Kogels hadden de bast van de oude machine doorboord, waardoor licht in scherpe stralen binnenviel. Langzaam kroop hij tot bij een van de schotgaten. Hij legde zijn oog(10) op het gat en keek naar binnen. In de duistere binnenkant van de locomotief lag een baby op een wit dekentje. Hij lachte en speelde met een koperkleurige kogel(m) die naast hem was geland.

a.
Het was nazar, besefte hij veel later, dat zijn leven gedirigeerd had tot die verre vertrekken van de aarde. Van geboorte tot dood had het hem achtervolgd, in de vermoeide oogkassen van marktkramers, in de lege blik van knechten, zelfs in zijn moeder, die hem in zijn kribbe vaak had bekeken met het verlangen hem te versmachten. Nergens in de keizerlijke tuin viel een standbeeld met geopende ogen te bespeuren. Ook de gekrompen hoofden van zijn ketting keken niet meer. Die waren lang geleden uitgelepeld door koppensnellers(I).
______________________________________________________________

b.
De schatten van Andreas na enkele decennia van trouwe dienst aan de Spaanse kroon waren als volgt: een halve kilogram zilver, honderd gram goud, enkele hectaren in Aragon waarop hij jarenlang wijndruiven verbouwde en vijf(k) gekrompen hoofden van koppensnellers, uit de donkere spelonken van het Amazonewoud ontvreemd(I).
______________________________________________________________

c.
Hij was gedoopt in de Grieks orthodoxe kerk, getrouwd als een katholiek en het laatste sacrament door een calvinistische predikant(VIII) op de vlucht ontvangen.
______________________________________________________________

d.
De verkoper uit Ragusa had hem bedot. De vaas was namaak uit Zuid-Frankrijk en had helemaal niet op een Portugees karveel woeste stormen en zeemonsters in de Indische oceaan getrotseerd. Alleen al die zeemonsters hadden Andreas een mooie duit meer gekost. Hij kwam het pas enkele jaren na de aankoop te weten, toen de Ottomaanse markten overspoeld werden door Chinese vazen die volgens de verkopers stuk voor stuk bijna door zeeslangen waren verslonden. “Zeeslangen zo lang dat ze de Bosporus zouden blokkeren! Venijnige serpenten met karmozijnrode schubben”, voegde elke verkoper daaraan toe, “U begrijpt toch dat het dan twintig piasters duurder kost, Bey Efendi?”
______________________________________________________________

e.
Het was nazar, besefte hij tijdens de treinrit naar Mekka(II), dat haar gedood had. Het waren de uitgemergelde ogen van de kinderen aan de kade, die haar broer met verwondering hadden aangestaard, alsof hij een mythologisch wezen was(11). Het waren de nijdige ogen van patriarch Gregorius V, terwijl hij als de staart van een rund heen en weer zwierde, en in dat laatste moment voor de verstikkingsdood alles zag wat nog zou gebeuren, begreep dat het zijn eigen mensen waren die dit hadden gedaan.
Het waren ook haar ogen, die tegenwoordig op gebroken glas leken. Smalle, rode adertjes krioelend over haar oogbollen. Wijze mannen(α) hadden hem ooit eens verteld dat elk mens een scherf is, een glasscherf die het lichaam van God reflecteert. Als je alle mensen kende, kende je ook de wereld. Nu begreep hij iets wat die wijze mannen nooit geweten hadden. In het midden van alle scherven, daar was enkel nazar.
______________________________________________________________

f.
Het moderne tijdperk, zo had de wisseljongen het begrepen, vergde een heel aantal specialisten in kunsten die voordien onbekend waren. In Trabzon bestond er niet zoiets als het wisselen. Het was wel eens gebeurd dat een groepje kinderen op het strand een spel bedacht dat, bij naderzien, veel weg had van die geheime kunst. Ze tekenden in het zand een reeks stations, parallel aan elkaar. Elk kind kreeg een begin- en eindpunt, en dan renden ze met de ogen gesloten rechtstreeks naar een ander station. Ongecontroleerd zouden ze elkaar omverwerpen. Het was de taak van één enkel kind de hele boel te observeren en de lopers bij te sturen, voor ze de kans kregen op elkaar te botsen. Zo was ook het wisselen. En wanneer een kind zijn voorhoofd tegen dat van een ander beukte, was het spel met tranen en kwetsuren meteen afgelopen, net zoals twee treinen(III) nooit op hetzelfde spoor mochten rijden.
Zijn vader had gehoord dat in Istanboel sommige jongens, zoals Dimitri Giorgou Aslan, in de wijnhandel terechtkwamen(IV). Voor een Griek kon dat, maar deftige moslims waren niet gediend met zulk werk. Voordat zijn zoon vertrok, had hij naar een neef geschreven die in de administratie werkte, en zo gehoord dat het wisselen een lucratief ambacht werd, ook al wist niemand wat het precies inhield. Voor de wisseljongen betekende het in elk geval heel veel verveling(V). Sommige dagen zat hij in zijn wisselstation te schilderen tot de zon onderging. Andere dagen keek hij naar de mensen en telde hij hoeveel vrouwen hij zag, hoeveel mannen en kinderen, hoeveel Koerden hij zag, hoeveel Grieken en Turken en Bulgaren en Joden en Russen. Maar er was geen enkele dag dat hij niet aan haar dacht, het meisje voor wie hij naar de grote stad was getrokken en al deze verveling verdroeg, voor wie hij met veel plezier blafte(s) als een hond.
______________________________________________________________

g.
Hij kon helemaal niet schilderen. Zij noemde het alsof doen. Hij noemde het abstracte kunst. Het begon met de posters die de communistische partij(r) in Trabzon ophing. Kubusvormige mannen met hun vuist in de lucht op een rode achtergrond. Mannen, vrouwen, Grieken, Turken die naar een gele zon staarden, met rode stralen die als kogels rechtstreek op het aardoppervlak afschoten. Hij vond dat de posters op bevroren vuur leken. Telkens hij ze zag, jeukten zijn vingers om iets te maken dat evenveel woede afgaf op de omgeving, totdat hij eens een potlood vastnam en een blad papier met diepe, donkere lijnen bekraste. Daarna hield hij niet meer op met papier bekladden.
______________________________________________________________

h.
Eleni Giorgou Aslan was tezamen met haar broer naar Istanboel vertrokken. Hun vader was enkele weken tevoren overleden tijdens het graven van een nieuwe waterput. Ze had vijf dagen geweend, en daarna vijf dagen gelachen. Haar hele leven had ze op de vensterbank van hun huisje doorgebracht, met zicht op de haven van Trabzon. Ze had gezien hoe van over de horizon reusachtige schepen toekwamen die donkere wolken achterlieten. Haar vader wilde het niet horen. Maar zij en haar broer hadden het nog voor de grote oorlog begrepen. De wereld was veranderd. Voor Griekse linzenboeren was er geen plaats meer, evenmin als de dodo(β) van weleer. Dimitri had haar dikwijls verteld dat mensen die niet met dezelfde snelheid als dit tijdperk konden bewegen, niet met dezelfde kracht konden slaan, snel zouden ondervinden dat in de natuur inferieure rassen nu eenmaal uitstierven. De Armenen waren inferieur gebleken(γ). Daarom moesten ze vertrekken. Net zoals alle slavenrassen die de Europese imperia op hun rug droegen. “Nu draait het er nog om welk volk van dit rijk het meer verdient te overleven: Grieken of Turken. Welk ras evolueerde om voort te blijven bestaan? Welk om uitgeroeid te worden? Venizelos begrijpt dat. Kemal Pasja ook”, vertelde hij dikwijls bij kaarslicht.
Ze zouden het nooit toegeven, maar elke avond hadden Dimitri en Eleni op de dood van hun vader gewacht. Naar Istanboel vertrekken voelde als een daad van verzet, alsof ze zich bij een ondergronds leger inschreven. Hij vond er werk in de handel van Moldavische wijn, zij als danseres in een Frans cabaret(VI). Terwijl breidden ze een Grieks Istanboel(ד) voor.
______________________________________________________________

i.
De jongen van het wisselstation te Izmit had zijn hele leven achter dingen aangelopen, nooit gevangen. In enig ander tijdperk had deze vervloeking hem ongetwijfeld de kroon van ezelkoning(5) opgeleverd, met als voornaamste schat de hand van de bloedmooie dochter(2) van de vorige monarch. Maar de moderniteit had deze functie overbodig gemaakt. In de plaats kon hij enkel rennen.
Het begon bij een vlieger, geschonken door een rijke oom uit Beiroet. Het was een prachtig zeil, met ingewikkelde patronen in het paars die hoog in de lucht op een sterrenhemel leken. Hij had er een hele week mee rondgelopen, zonder te gebruiken. Intussen mochten alle kinderen van Trabzon de vlieger even vasthouden, zodat ze zagen wat voor iets mooi hij had gekregen. Telkens hun kleine handjes het zeil bepotelden, vroegen ze wanneer hij het eens zou uitproberen, want daar wilden ze wel bij zijn. Zo kwam het dat hij op een winderige zomeravond aan de kust stond, te midden van een menigte kinderen, en sommige volwassenen die niets beter te doen hadden dan naar kinderspel staren. Het leek alsof ze samen waren gekomen om de eerste vlucht in Trabzon te bewonderen. De dag dat de mensheid de hemel voor het eerst bevaarde(א). De wisseljongen van het station te Izmit voelde zich heel even een echte aviateur, zoals Admiraal Ali(11) in de boeken die hij las. Hij richtte zich tot de massa en wilde een toespraak aanheffen. Bij het tweede woord besloot hij dat het eigenlijk allemaal heel stom was. De mensen waren natuurlijk niet gekomen om hem te zien. Wat had hij nu te zeggen?
Hij ontrolde zijn vlieger, en wachtte tot de wind ermee weg was. Elk ogenblik voelde loodzwaar, alsof hij de toeschouwers persoonlijk teleurstelde. Misschien was de vlieger zelf niet zo heel bijzonder. De paarse kleur neeg, nu hij goed keek, meer naar blauw. En de patronen die sterren moesten voorstellen, waren net het afzichtelijke gekras van een kind. Hoorde hij daar gegniffel? Grappen die op fluistertoon werden uitgewisseld? De anderen hadden dit natuurlijk veel beter begrepen. Ze waren enkel gekomen omdat mislukking zeer vermakend kon zijn. Terwijl hij zo zat te denken, rolde de wind over het gladde oppervlak van de Zwarte Zee, en greep zijn vlieger bij het zeil. Het touw ontsnapte aan zijn greep. De vlieger was vrij.
Hij slaakte een kreet, en rende er meteen achterna. Het touw sleepte over het strand, net buiten handbereik. Tranen welden op in zijn ogen. Het mocht niet ontsnappen. Zijn mooie vlieger, de vlieger die van hem was. Achter hem stond de menigte, verward, maar vooral vermaakt, en in de lucht hing het blauw-paarse zeil dat door wind aan tientallen kilometers per uur werd weggerukt, over het zeeoppervlak. Zo zou het eeuwig zijn. De wisseljongen van het station te Izmit viel languit in de zee. Zijn tranen vermengden zich met het zoute water. Net zoals de vlieger voor hem uit danste, zou hij eeuwig achtervolgen, maar nooit iets in zijn vuistjes vangen. Vele jaren later rende hij op dezelfde manier achter een Grieks meisje uit de buurt, naar Istanboel(f), en later Mekka(II).
______________________________________________________________

j.
De toestand van de wereld was geheel uitzichtloos. Daar waren alle wijze mannen het over eens. In Caïro hadden ze afgesproken om na alle teleurstelling en vernedering van de vorige decennia een vuist te maken naar de vuile muil van Satan en verandering te eisen, échte verandering. Een laatste gouden tijdperk waarna het allemaal mocht ophouden te bestaan. Met z’n veertig zaten ze in de zitkamer van hun gastheer, aan een reeks doorzichtige gordijnen die de wind zo af en toe oppikten en een dansje maakten in de droge lucht boven de stad. Een orkaan aan geluid steeg op van de straat tot in de zitkamer. Het leek alsof ze langs een woeste oceaan zaten die af en toe een mooie sirene stuurde: een marktkramer die zijn linzen de hemel in prees of de fluit van een verdwaalde muzikant.
De oemma was er in al haar verscheidenheid aanwezig. Wijze mannen uit India, Malakka, Somaliland, Turkmenistan(א), Bulgarije(o) en Oostenrijk. Zelfs Xurebeq was erbij(voetnoot verloren). Wat was er misgegaan? De overdadige consumptie van suiker? De opiumsalons? Een attitude die naar winst had gezocht, zelfs wanneer het product een ander mens was? Hoe het ook zij, nu was het te laat. Een Libanese dokter uit Wenen merkte op dat ze in de eerste plaats moesten bekennen dat jaloezie een belangrijke factor was. Vandaar het onbegrip dat Europese stinkzakken het overal voor het zeggen hadden, en uitpakten met snelheid en kracht, terwijl de oemma in assen achterbleef. Het begon met Da Gama, meende een Irakese soefi, die honderd pelgrims naar de zeebodem had geschoten en slechts vijf kinderen had gered om ze in een klooster achter te laten. Op dat punt had de oemma moeten beseffen wat voor geweld op komst was, welke tirannie ze in het vooruitzicht hadden. Een Marokkaanse intellectueel vond dat de Heilige Franciscus de ware trendzetter was. Hij was naar de kalief in Egypte vertrokken met het idee de man te bekeren. Dergelijk onbegrip, dergelijke arrogantie zou algauw uit de loop van een kanon als het gebrul van een draak klinken. En zo was het dus dat de laatste sjahansjah van India naar Rangoon was verbannen. Zo was het dat de Maghrebi’s slaven waren geworden en overal werd verkondigd dat de islam een religie van inferieure rassen was.
Over het beginpunt kon worden gediscussieerd, maar aan de remedie twijfelde niemand meer. De oemma moest met dezelfde cyclopische kracht slaan, met dezelfde snelheid kurassen splijten, maar dan met het doel de islamitische gemeenschap te herstellen. Hoe dan? Alle mortieren en machinegeweren waren van hén, of van islamitische heersers die druk waren met de verdelging van hun eigen onderdanen. Wat is snelheid? Wat is kracht? Wat is dit tijdperk? “Een trein!”, riep een imam uit Saloniki. “Een trein(III) die Mekka(II) met de hele wereld verbindt! Enkel zo kan de oemma zich als één front opstellen tegen de corruptie die ons is bereikt vanuit Londen en Parijs en Amsterdam en Lissabon. Daar hebben ze treinen die epidemie en burgeroorlog als ballast meedragen. Laat ons een treinnetwerk naar Mekka bouwen, dat enkel broederschap vervoert.” Zo gebeurde het dat de wijze mannen in Caïro een brief naar de Ottomaanse sultan stuurden, met de boodschap dat hij zo snel mogelijk moest beginnen aan de constructie van een spoorlijn naar Mekka.
______________________________________________________________

k.
De heilige getallen zijn voor de rest als volgt verdeeld: engelen(VII) één, zeedieren twee, luchtdieren drie, landdieren vier, de Duivel zes en God zeven.
______________________________________________________________

l.
Het hoofd van de broer zat vol met ideeën. Onschuldige ideeën, die bijvoorbeeld gingen over de ultieme manier een spelletje dobbelen te winnen, of met welke vulling hij het liefst aubergine at. Maar ook gevaarlijk ideeën. Plannen waarvoor de autoriteiten hem zouden executeren, die zijn Turkse buren ertoe zouden brengen hem te lynchen. Dimitri Giorgou Aslan was van mening dat Istanboel(ד) een Griekse stad was en dus aan de verkeerde kant van de grens was beland. Het eigenaardige aan deze ideeën was dat de ene gedachte gemakkelijk overging in een andere, en hij uiteindelijk een kaartenhuisje aan hersenspinsels opbouwde, die niemand nog kon volgen. Het was begonnen met wijn(IV), maar daar was het niet gebleven.
Dimitri had gezien hoe de communisten(r) in Trabzon het deden, via een netwerk aan sympathisanten die bereikt werden langs activiteiten die voor de autoriteiten geheel onschuldig waren, zoals schaakclubs. Daarom dat hij langzamerhand de wijnverkopers van Istanboel wegpestte. Hij kapte azijn of visolie bij de wijn die hij aan hen verkocht, zodat gegarandeerd geen enkele klant nog terugkeerde. Wanneer hun zaak op het punt van instorten stond, verscheen er dan, bijna toevallig, een geldschieter bereid het winkeltje over te kopen. Voor een lage prijs, maar gezien het beperkte cliënteel was dat meer dan terecht.
Op die manier infiltreerden de revolutionaire makkers van Dimitri alle Griekse wijnzaken van de stad. Vervolgens verspreidde hij via de winkels allerlei materiaal dat de overheid niet te zien mocht krijgen. Onder het etiket van de wijnflessen verstopte hij pamfletten met nationalistische propaganda, tussen de likeur lagen vuurwapens en de rondreizende handelaars, die zogezegd tussen Moldavië en Istanboel wijn transporteerden, waren eigenlijk voortvluchtige misdadigers onder een andere identiteit. De wijnliefhebbers van Istanboel zouden het pas jaren later te weten komen. Hun voorliefde, en soms de plaaggeest die hun voortdreef, sponsorde een paramilitair netwerk van Griekse radicalen. Jaren later ging het rumoer dat zelfs Atatürk, toen nog Kemal Pasja, de wijnwinkels van Dimitri zo af en toe aandeed.
Toen de autoriteiten eindelijk iets doorhadden, bleken de ideeën van Dimitri zo ondoorgrondelijk dat het onderzoek de halve legerleiding in beslag nam. Onder het etiket van de flessen vonden ze zeker net zo vaak een uitstekend recept(X) voor aubergine gevuld met gehakt.
______________________________________________________________

m.
De hartslagader van Dimitri Giorgou Aslan was door een kogel uit een geweer van Duitse maak vernield. Tegenwoordig werd alles in Duitsland gemaakt. De treinstellen die zich door het Anatolische gebergte richting Mekka(II) boorden, waren in het Ruhrgebied geassembleerd. De posters van de communistische partij(r) van Trabzon waren gebaseerd op designs uit Berlijn. En de kogel die Dimitri doodde, was in Hannover gegoten. Het nieuwe Turkije had de vonken opgevangen van de vulkaan uit Centraal-Europa. Helaas had deze genster het leven van Dimitri opgebrand. Of waren het de vingers van de schutter, die het echte werk deden(δ)? Dan lag de schuld bij de jonge Turkse republiek. Of had Dimitri met zijn opstandig gedrag zelf het noodlot uitgelokt, door tweehonderd kilogram dynamiet naast de Aya Sofia te begraven? In dat geval was het de theorie van Dokter Mardikian(γ) die zijn ondergang voorspeld had.
______________________________________________________________

n.
De wijze mannen(j) hadden ontdekt dat zelfherkenning uniek is aan het menselijke ras(α). Andere wezens op aarde bleken simpelweg niet in staat tot deze oefening. Dimitri ontdekte dit zeer laat. Veel later dan andere kinderen. Tot zijn veertiende had hij een heilig vertrouwen in de wereld als perfecte spiegel van zijn geest. Wanneer Meneer Stavros hem sloeg, omdat het hem nog steeds niet lukte de woorden op het bord te lezen, dan was het hele universum uit op bloed. De bladeren van herfstige bomen sneden door de lucht. De mistwolken van over de Zwarte Zee wilden de wereld verdrinken. Huizen hadden deuren om bewoners tot been en vlees te vermalen. Wanneer Dimitri Giorgou Aslan lachte, dan lachte de hele wereld. Wanneer hij huilde, huilde iedereen. Zijn zusje leerde zich al snel te buigen naar de emoties van haar broer(6). Zelfs jaren later kon ze haar eigen turbulente gevoelens enkel als een gevolg van zijn innerlijke wereld begrijpen, en dus had ze voortdurend medelijden met hem, hoe groot hij ook werd, hoe zelfzeker hij zijn theorieën verkondigde.
Pas toen hij op zijn veertiende oog(10) in oog(10) kwam te staan met een lange spiegel, herkende hij zichzelf als een struise jongen bezaaid met grove acnelittekens. Zijn vader had de spiegel willen schenken aan een van zijn tijdelijke romances, maar het meisje was met een ander vertrokken nog voor de transactie kon gebeuren. Daarmee had hij onbedoeld zijn zoon een stukje wijzer gemaakt, zijn onschuld beëindigd.
Dimitri had als bevroren voor de spiegel gestaan. Hij bewoog zijn hand en de jongen in de spiegel bewoog mee. Hij kleedde zich uit en aan de overzijde stond plotseling een naakte aap. Voorzichtig bewoog hij alle spieren in zijn lijf om het effect op die spiegelwereld te meten. Het viel niet te ontkennen, van alle dingen in de wereld kon hij enkel het gaan en staan van die specifieke jongen controleren. Het meubilair bewoog niet mee. De wolken en de bergen ook niet.
Een tweede ontdekking deed hem zo mogelijk nog meer pijn. Achter dat gezicht, zag hij nu, ging een bleke doodskop schuil. Snij het vlees weg, lepel de ogen uit en wat je overhoudt is de schedel van een skelet. Op dat moment begreep Dimitri dat niets waardevoller was dan de liefde. Hij beloofde alles op te offeren, elke ontbering te ondergaan, om maar niet die duistere transformatie te ondergaan. Zijn wereld, die zou wel blijven bestaan, voor eeuwig.
______________________________________________________________

o.
Mehmet Gülümseme begon zijn carrière in de magie bij toeval. Hij was een jonge soldaat die zijn dienstplicht voldeed in de Ottomaanse troepen, toen hij besloot dat hij er genoeg van had. Thuis wachtte hem enkel een oude heks, zijn moeder, die hem met schreeuwen en slaan aan het werk zette op het land. In het leger had hij gehoopt uit te blinken. Een harde kerel, die van jongs af aan de stenige grond van Mersin had omgespit. In de droge bocht van de Witte Zee met buurjongens had gevochten. Vaak had gewonnen. Voor zo iemand moest er een toekomst bestaan in het leger.
In de heuvels achter hun kleine huisje stonden de ruïnes van een oude karavanserai, die hij soms bezocht wanneer zijn oren op springen stonden van het luisteren naar die oude heks. Op de muren kon je nog vagelijk kleurrijke friezen uitmaken. Urenlang staarde hij naar de prentjes. Zijn favoriet was een krijger in maliënkolder met een kromsabel die hij als een danser sierlijk boven zijn hoofd hield, alsof hij elk moment door de kamer zou gaan walsen. Op een andere muur zat de krijger op zijn hurken, saz te spelen. Op nog een andere waadde hij door een beekje, met zijn handen naar de zon, innig toegewijd aan de hemel. Dit was de krijger. De moderne soldaat. Zo dacht Mehmet Gülümseme, en bij de Ottomaanse troepen duurde het drie maanden, zeven dagen en veertien uur voordat hij deserteerde.
Hij had niet goed begrepen dat soldaten niet dansten of muziek speelden. Ze stonden in een rijtje met honderd anderen, schreeuwden wat, zaten heel lang met veel te veel in schamele karren. Toen ze in de winter naar Roemelië trokken en hun karren en kanonnen onderweg in de modder vastliepen, besloot hij dat het zo genoeg was. In plaats van te helpen de wielen vrij te graven, rende hij weg.
Pas de volgende ochtend ontdekten de drilsergeanten dat hij er niet meer was. Tegen dan zat hij allang in een wijnwinkel van Edirne. De hele dag babbelde hij met de klanten van het winkeltje. Ze dronken donkerrode Moldavische wijn uit keramieken bekers(IV). Hij had de bronzen knopen van zijn vest verkocht, in ruil voor genoeg piasters om het een paar dagen uit te hangen. Daarna verkocht hij zijn geweer, zijn fez, de laarzen, het knopenloze vestje en zijn riem. Een weekje later had hij niets meer. De hele dag zat hij op de stoep, te wachten tot de lokale pasja hem zou verbannen voor landloperij.
Maar, het viel voor dat op hetzelfde moment Edirne met een vampierplaag kampte. De mensen durfden niet meer buiten te komen. Er werd gefluisterd dat een bataljon aan wandelende lijken met lantaarns door de stad dwaalde. Ze werden Vrykolakas genoemd. Tijdens het drinken had Mehmet er veel over gehoord. Elke keer erover werd gesproken hield de spreker bezorgd zijn buik met beide armen vast, uit schrik dat het beest elk moment zou verschijnen om zijn darmen op te vreten. Mehmet hoorde de rumoeren aan. Hij begreep dat hij gevaar liep door dag en nacht onder de blote hemel op de stoep van de Moldavische wijnwinkel te zitten. Toch bleef hij.
De diverse gemeenschappen van Edirne hadden de armen in elkaar geslagen om tezamen het gevaar te bedwingen. Op een kille winteravond, terwijl Mehmet languit in een goot lag en door de drank helemaal niets gewaarwerd, paradeerden de hodjas van verschillende Soefi-ordes(j), priesters van de Griekse, Armeense(γ) en katholieke kerk, een drietal rabbijnen en een protestantse missionaris door de straten. Gezamenlijk zongen ze hun heilige gebeden om de vampiers uit te drijven.
Met hun geweeklaag ontwaakten ze Mehmet, omstreeks middernacht. Blijkbaar ging het niet goed. Hoezeer ze ook de boze geesten aanmaanden in de naam van Allah, God en Yahweh te vertrekken, de stedelingen werden enkel angstiger. Telkens ze een wijk hadden bezocht, hoorden ze dat in een andere bleke schimmen waren opgedaagd die de vrouwen hadden betast, kinderen behekst en het vee geslacht. De nacht duurde eindeloos.
In zijn dronken staat dacht Mehmet dat het religieus gezang voor hem was. Boven zich zag hij nazar. De vollemaan(11) leek wel een oog, dat vanuit de hemel op hem neerkeek, hem de dood injoeg. Het was nazar dat het venijn van zijn moeder had aangewakkerd. Het was nazar dat hem tot deze modderige uithoek van het rijk had verbannen. Het was nazar dat al zijn roemzuchtige dromen aan diggelen had geslagen. De Moldavische wijn, zijn uitzichtloze toestand, het gezang van de heilige mannen, de huiverende stedelingen en het boze oog boven zijn hoofd: het werd Mehmet allemaal te veel. Hij sprong overeind en zette het op een rennen. Elke keer hij een ander mens passeerde, riep hij hen luid allerlei vervloekingen toe. In het Turkse dialect van zijn thuisstreek bezwoer hij de Edirnezen dat hun moeder een hoer was, hun stad een zwijnenstal, hun priesters het boze oog(10) dienden en de sultan met Satan samenwerkte. Het was alsof een kortsluiting door de stad trok, in de gedaante van een dronken deserteur.
Toen hij klaar was en de zon allang de plaats van de maan had ingenomen, zeiden de mensen: ‘De priester heeft niets gedaan. De hodja was waardeloos. Het is die Turkse tovenaar die met zijn spreuken de Vrykolakas verjaagd heeft.” Zo gebeurde het dat Mehmet Gülümseme een winstgevende carrière in de magie begon.
Vijftig jaar later, toen er geen sultan of Ottomaans leger meer was, bedreef hij nog steeds tovenarij. En op een dag kreeg hij een jonge, Griekse vrouw over de vloer. Ze had lange, zwarte krulharen die ze met rode en paarse lintjes sierde. Mehmet, stilaan zo oud dat hij niet meer wist hoe hij in de eerste plaats tovenaar was geworden, zag hoe ze bleef drentelen bij de verschillende amuletten die hij tegen het boze oog verkocht. Maar ze wilde helemaal niets kopen, zag hij aan haar blik die bij geen enkel voorwerp lang bleef hangen. Ze verlangde een dienst. Een staaltje tovenaar van de gevaarlijkste soort, dezelfde die hij al die jaren geleden had bestreden door te schelden en te schreeuwen: ze wilde haar overleden broer weer in leven.
______________________________________________________________

p.
In de verborgen kamer ligt Eleni in bed, te ademen op het ritme van een liedje dat haar moeder heel lang geleden voor haar had gezongen. Ze stopt abrupt. Verder kent ze het niet. Op dat punt in de melodie lossen haar herinneringen op in de duisternis van alle nachten die ze sindsdien alleen heeft doorgebracht. Geklingel weergalmt door de straten van Istanboel. Een fles wordt wat verder geschopt, maar raakt een muur en barst uiteen in duizenden scherven. Geroep, een deur die dichtslaat, wat verder een schot. Buiten schuilen onreine wezens. Het zijn de beesten waarover haar vader(VIII) wel eens sprak: de Vrykolaka die aast op verwarring, wanhoop en geroezemoes. Ze begint het liedje van vooraf aan. Opnieuw en opnieuw, totdat ze in slaap valt.
______________________________________________________________

q.
De dochter van de ezelkoning(5) was er zich al zeer vroeg van bewust dat overal met haar vader gelachen werd. Het kleefde als een donkere schaduw aan haar huid. Net zoals haar kinderen jaren later had ze een hoofd dat barstte van de ideeën. Over banale, dagdagelijkse dilemma’s, zoals gevulde aubergine(X). Maar ook over kwesties van levensbelang. Het gebeurde wel eens dat ze langs de kust wandelde met een parasol van twijgjes en varens, in imitatie van de dames in Parijs, of dat ze met een kroon van schelpen en koraal het keizerrijk via de keizer bestuurde(x). Het was misschien deze combinatie van grenzeloos ambitie en ezelachtige pretenties die haar leven ten gronde zouden richtten, een duistere nachtmerrie. Gevangen tussen twee polen kon ze enkel dromen, dromen, dromen, totdat haar verstand er niet meer was en ze werd opgesloten in een centrum voor tuberculoselijders.
______________________________________________________________

r.
De communistische partij van Trabzon was helemaal geen communistische partij. Het was een handig ontworpen valstrik van de republikeinse raad. Via posters uit Berlijn(m) en slogans uit Moskou wilden ze gevaarlijke elementen opsporen, zodat ze niet verrast werden door een leger spartacisten.
______________________________________________________________

s.
De wisseljongen van Izmit had alles geprobeerd. In het begin wist hij enkel als een hond te blaffen, maar na zijn verhuis naar het Westen(f) bereikte hij in de kunst van de liefde(4) een grotere verfijndheid. Hij had een afrodisiacum(IV) van Dimitri gekocht, zoals beschreven een haartje van op zijn hoofd in het drankje vermengd en in de kleedkamer van het cabaret achtergelaten. Helaas bleek het de vrouw van de beroemde Turan Tekerlek(z) die de fles als eerste vond. De volgende keer hij het cabaret bezocht, huppelde ze naar hem toe eens ze bevrijd was van het wiel. Ze bleef uren aan zijn arm hangen, totdat hij wel verplicht was naar huis te vertrekken. Na die pijnlijke poging probeerde hij van alles. Hij leerde saz spelen, memoriseerde ellenlange gedichten van Rumi, kleedde zich als een Fransman. Maar zij stond hoog op het podium van het cabaret, met haar dijen en buik ontbloot. Als ze hem al zag, hoorde, dan beviel het haar niet, want de mannen achterin kregen veel meer blikken in hun richting geworpen(VI).
______________________________________________________________

t.
De dichter in kwestie heette Gnaeus Moecho Ahenobarbus. In de twaalfde eeuw verdween zijn naam voorgoed uit de geschiedenis. Het was een Siciliaanse monnik die over de laatste kopie van Ahenobarbus’ gedichtenbundel schreef, om enkele vlugge berekeningen te maken. Het millennium voordien waren de exemplaren van dit werk geconfronteerd met elke mogelijke natuurkracht: water, vuur en menselijke desinteresse. Hierdoor wist voortaan niemand nog waarom de granaatappels van Eski Keçeli in feite zo zout proefden. Zelfs Xurebeq niet(voetnoot verloren gegaan).
______________________________________________________________

u.
14 november 1923, Genç Cumhuriyet: ‘GRIEKS COMPLOT VERIJDELD. Gisterenavond, na Maghrib, ontdekten Turkse officieren in de Aya Sofia het complot van een Griekse terrorist. Dimitri G. Aslan, die bij de autoriteiten(δ) reeds bekend stond, werd onderschept toen hij explosieven begroef in de buurt van het monument. Hij zou een netwerk van gelijkgezinde Grieken aanvoeren om de Turkse natie ten val te brengen. Dit hoogverraad werd meteen bestraft. Omstreeks 9 uur stierf de terrorist aan opgelopen schotwonden. Tweehonderd kilogram dynamiet werd in beslag genomen. Het is van nationaal belang dat alle burgers aandachtig blijven en verdachte elementen rapporteren aan de autoriteiten.”
______________________________________________________________

v.
Voor deze geheime kamer staat een wachter. Hij draagt een breed schild waarmee hij de doorgang verspert. Tot nu toe lukte het niemand voorbij zijn harde blik te sluipen.
“Wat wil je?”, roept hij.
“Wat weet je al”, snauwt hij.
Deze wachter kent gerechtigheid(ה). Je ziet het in zijn ogen, die flauw glanzen alsof hij op het punt van dronkenschap staat. Na enkele onderhandelingen geeft hij toe. Hij maakt het je mogelijk de geheime kamer te betreden, enkel en alleen als je de gang erheen tussen talloze lange, duistere corridors kan onderscheiden. Hoeveel weet je? Ooit gehoord van dokter Mardikian in het Amazonewoud(γ)? Of van de laatste dodo(β)? Bekend met gevulde aubergines(X)? Ken je de wisseljongen van Izmit bij naam(ζ)? Al eens gehoord van de Turkmeense avonturier die als eerste voet op de maan zette(א)? Eens naast Xurebeq aan de fontein gezeten(ג)? Is het je al opgevallen dat Dora(q), de ezelkoning(5), Eleni(2) en Dimitri(4) elkaar geheel uit het oog verloren? Zeg eens, welke is het? Welke leidt naar de kern van deze geschiedenis?
______________________________________________________________

w.
Ze ondervond geen moeilijkheden in het mortuarium. De nachtwaker kende haar(2) van het Franse cabaret(VI). Hij had haar daar enkele keren op het podium gezien, zingend en dansend in een brede jurk met rode franjes. “Het is een eer zo’n fijne dame te helpen”, verklaarde hij. De rest van de nacht volgde hij haar als een gier rond een kadaver. Maar hij durfde nog niet toeslaan. Zoals alle aaseters wist hij dat als een stuk vlees er nog te smakelijk uitzag, er geheid woestere beesten in de buurt waren.
In vergelijking tot de andere kadavers zag zij er inderdaad piekfijn uit, zelfs met het slaaptekort en de modderige vingers. Blauwe vlekken en ingevallen wangen waren de regel in het mortuarium. Ook haar broer had veel te verdragen gehad. Een zwarte schotwonde(m) had zich door zijn borst gewurmd en alle kleuren uit zijn lichaam gezogen. Het was zijn gezicht, maar toch niet. Zijn brutale ogen, maar toch niet. “Kan u me eventjes met hem alleen laten?”
De nachtwaker haastte zich weg. Maar niet te ver. Elk moment kon zij het juiste stadium van ontbinding bereiken. Toen ze zeker was dat de aasgier haar niet meer kon zien, trok ze een machete uit haar rok, die ze daar kundig had bevestigd. Ze legde de hand van haar broer languit op de ijzeren tafel, sloot haar ogen en amputeerde de rechterduim(3), zoals de Turkse tovenaar(o) had beschreven.
______________________________________________________________

x.
Aisha de kindermeid had die naam gekregen zodat ze ooit al het goede van haar geslacht zou incorporeren: zorgzaamheid, elegantie en een talent voor logistiek. In dezelfde geest besloot ze op haar veertiende kindermeid te worden, de allerjongsten van burgerlijke families aan haar borst te zogen, totdat ze konden spreken en dus een heel andere soort oppasser nodig hadden. Ze verhuisde van familie naar familie, alvorens bij de familie Palaiologos-Vicenzi terecht te komen.
Vader Palaiologos-Vicenzi ging er prat op dat hij via een soldaat ten dienste van de Spaanse kroon afstamde van de laatste Byzantijnse keizer(1), en dus zag hij het als zijn plicht zoveel mogelijk kinderen op aarde te brengen. Zo’n roemrijk geslacht mocht niet uitsterven. Hierdoor kreeg Aisha verschillende generaties op haar schoot, die lang niet allemaal bij dezelfde vrouw waren verwekt. De dochters van Griekse grootgrondbezitters en rijke handelaars lieten zich gemakkelijk verleiden tot een huwelijk met de échte erfgenaam van het Romeinse rijk. Het paleisje aan de Bosporus gold als het informele hoofdkwartier van de toekomstige, en verleden keizerlijke familie.
Aisha werd steeds ouder, maar de meisjes bleven even jong. Elk nieuw meisje bracht een verse geur binnen in het huis, want de parfummode veranderde met dezelfde frequentie als de huwelijken van haar werkgever. Het ene jaar was het Japanse bloesem. Het volgende Mauritiaanse exotica(β). Daarna passievrucht en steranijs(X). De opdringere geuren deden Aisha niezen. Wat haar betrof, stonk het allemaal even hard. Daar dachten de meisjes anders over. Hoe ouder ze werd, hoe meer de jonge vrouwen van haar werkgever haar blik meden, alsof ze een vieze parasiet was, een oud stuk meubilair dat eigenlijk allang op de stort had gemoeten. Ze bezochten haar enkele keren per week om hun kindje even vast te houden. Daarna vertrokken ze gehaast, want ze wilden zomin mogelijk contact met haar. Natuurlijk, want ze was geboren in Anatolië, in een Turks dorp.
Hierdoor kwam het dat na vijftig jaar dienst bij de familie Palaiologos-Vicenzi, het boze oog toegang had tot haar blik. Ze stond op het balkon van haar appartementje te kijken naar hoe een jong, Grieks meisje(2) door de menigte werd voortgedreven als een vette os. Ze rook vast naar waterlelie of zoiets belachelijk. Misschien was ze wel de nieuwe vrouw van haar intussen bejaarde werkgever. “Geef ze ervanlangs!”, riep ze vanaf haar balkon, en om het goede voorbeeld te geven, goot ze de inhoud van haar bedpan naar beneden. “Laat de slet het voelen!”
______________________________________________________________

y.
Bayram Bey heette zo omdat hij op Ramazan Bayramı geboren was, tot de verveling van zijn hele familie, die tijdens de festiviteiten lelijk onderbroken werd door de barensweeën van zijn hoogzwangere moeder. Elke ochtend zat hij aan de kade om de republikeinse krant te lezen. Hij mocht dan wel een simpele slager zijn, naar Kadıköy gemigreerd uit een minuscuul dorpje niet het vermelden waard(XI), toch vond hij dit belangrijk. Naast het nieuws van de dag, wilde hij op de hoogte blijven van alle spellingsveranderingen en nieuwe woorden die door de taalvereniging van de republiek bedacht werden, zodat hij ze meteen in zijn slagerszaak kon gebruiken. Hij wilde niet achterlopen, net nu alles zo snel ging.
Zo kwam het dat Bayram Bey als eerste in de wijk van het ranzige complot tegen de Aya Sofia afwist(u). Hij kon niet geloven dat iemand, een Griek dan nog wel, het lef had gehad hun natie zoveel oneer aan te doen. Stel je voor dat er niet ingegrepen was. Dan had de klap ongetwijfeld de ramen van zijn slagerij aan diggelen geslagen en de minaretten van de Aya Sofia ten gronde gericht. De rest van de dag kon hij zijn gedachten niet bij vlees houden. Hij kapte gehakt, sneed sucuk in fijne sneetjes, maar bij elke haal verbeeldde hij zich dat hij met zijn eigen handen die terroristen aanpakte. “Waarom zo nijdig, Bayram Bey?”, vroegen de klanten, gesluierde moedertjes en zweterige dienstjongens.
Tegen de middag kon hij het niet meer verdragen. En hij was blijkbaar niet de enige. De hele wijk was naar buiten gekomen om het voorval te bespreken. Krantenknipsels dwarrelden her en der in het rond, omdat de mensen toch op iets hun woede moesten afreageren. Ze besloten met z’n allen naar de Griekse gebieden van de stad te marcheren, om luid en duidelijk te protesteren tegen het onrecht. Bayram Bey op kop, want achter zijn glanzende slagersmessen voelden ze zich veilig.
Zo kwam het dat het boze oog via Bayram Bey langs de talloze winkelstraatjes en fabrieken van Istanboel denderde, zijn handen gebruikte om een Grieks meisje(2) uit het cabaret bij de haren te grijpen en in het rond te slingeren. Als ratten met honger klauwden ze naar haar.
______________________________________________________________

z.
Turan Tekerlek heette zo omdat hij in het Franse cabaret een unieke acte had, wellicht de enige echt cyclische acte ter wereld. Turan, die daarvoor achter het podium stond, zodat niemand te dicht bij de meisjes kwam, wilde ook wel eens in de belangstelling staan. Zijn benen waren te harig om een jurk te dragen. Laat staan om ze dan ook nog eens met gespeelde verlegenheid te ontbloten. Hij kon niet anders dan toekijken hoe de meisjes dure, Amerikaanse cocktails aangeboden kregen en elke nacht met zeker het driedubbele van zijn loon vertrokken. Hij was een onzichtbare kwantiteit, enkel goed om zo af en toe eens een vuist in het gezicht te krijgen.
Maar, toen hij op bezoek in zijn Anatolische geboortedorp het wiel van een watermolen zag, ging de hemel voor hem open. Bij zijn terugkomst beloofde hij de chef van het cabaret dat hij een fantastische acte had. De man had hem eerst uitgelachen. Pas nadat hij had gezworen op de Heilige Koran, mocht hij zijn ideetje een keer uitproberen.
Op een zaterdagavond klom Turan Tekerlek op het podium, tezamen met zijn tienjarig zoontje. Er stond een reusachtig wiel klaar, dat hij met het laatste van zijn spaargeld had laten maken. Hij bond zijn zoon vast aan het wiel en draaide er eens goed aan. Het jongetje ging op en neer, op en neer, aan snelheden die anderen ziek hadden gemaakt. Daarop hadden ze geoefend, totdat het jongetje niet meer overgaf. “Zie hier!”, riep Turan tot het publiek, dat momenteel meer interesse toonde in het serveermeisje. “Mijn enige kind! Mijn enige geschenk van de hemel! Het wordt vaak genoeg gezegd: wie tot Allah bidt, zal krijgen. Zo is het ook vrienden. Op mijn veertigste kreeg ik dit kind. Een mirakel. Maar ik ben nooit gestopt met bidden. Zie aan!” In het volgende deel van de acte haalde hij een reeks messen naar boven, die hij een voor een naar het draaiende wiel smeet. Bij het eerste mes keek het publiek weg van het serveermeisje. Bij het tweede mes liet er iemand een kreet. Bij het derde mes smeekten ze hem te stoppen. Het wiel viel stil. Het jongetje was ongedeerd gebleven. Eén mes stak tussen zijn benen, de twee andere aan weerszijde van zijn hoofd. Het publiek hield ervan.
Elke zaterdag kwamen ze terug om de cyclische acte van Turan Tekerlek te bewonderen, die niet alleen zijn zoon, maar ook zijn vrouw en zijn moeder wel eens aan het wiel hing. Ze wilden steeds meer. Messen werden na een tijdje saai. Dus smeet Turan machetes(w), tomahawks, kromzwaarden, speren en slagersmessen(y). Daarna schoot hij van alles en nog wat, vergiftigde pijlen, kogels en uiteindelijk zelfs een machinegeweer, dat een mooie roos rond het hoofd van zijn vrouw maakte. Iedereen kende Turan en zijn Tekerlek, zelfs zij die nooit naar het cabaret gingen. Op straat werden minuscule wieltjes verkocht, waarvan sommigen ook nog echt konden draaien. Turan was een ster.
Dat is totdat zelfs het machinegeweer ging vervelen. Die zomer was een nieuw meisje in het cabaret aangekomen. Een Griekse meid uit Trabzon(2). Ze wist als geen ander het publiek wild te krijgen. Het was niet duidelijk of ze dit bewust deed. Ze speelde de onschuld zelve, wat de kerels van het cabaret altijd het liefst hadden. Elke avond was de eerste keer. Ook al hadden ze al tientallen keren gezien hoe ze zichzelf aan hun blik overgaf. Bij het buikdansen verdween haar verlegenheid, kledingstuk per kledingstuk. Het voelde voor hen als een overwinning, alsof ze haar persoonlijk met hun charmes hadden veroverd.
Een dergelijke show bracht veel meer op. Het vergde geen kunde of oprecht risico. De kerels konden perfect elke avond dezelfde dijen in de witte schijnwerpers bekijken, en toch het gevoel hebben dat ze alles voor de eerste keer zagen. Uiteindelijk boekte de chef Turan Tekerlek nog maar voor één avond per maand, en nadat hij per ongeluk de enkel van zijn zoon perforeerde met een pistool, helemaal niet meer.
Zo kwam het dat het boze oog via zijn blik het meisje naar buiten volgde, de menigte er luidkeels op attent maakte dat zij ook Griekse was. Deze keer waren de messen wel raak. Hij pookte haar dijen, zodat ze nooit nog op een podium welkom was.

I.
Hij had het zelf gedaan. Er waren helemaal geen koppensnellers aan te pas gekomen, of juist eentje, hijzelf.
Andreas’ bezoek aan het Amazonewoud, tijdens een expeditie onder leiding van enkele fanatieke jezuïeten, had een zwarte vlek in zijn voor de rest voortreffelijk geheugen achtergelaten. Zijn lichaam herinnerde de pijn, de vreselijke ontbering, alsof God hem twintig keer naar de maan(11) had geworpen en terug. Maar in zijn geest leek het nooit plaatsgevonden te hebben. Tientallen jaren later, toen hij de tuinen op het grote Marmara-eiland aanlegde, geloofde hij oprecht dat de vijf(k) rimpelige hoofden door iemand anders geoogst waren.
Drie ervan hadden lange zwarte haren, twee anderen een houten neusring en eentje ervan behoorde toe aan een kind van ongeveer zeven, die was dan ook een heel stuk kleiner. Elk van hen was aan de keel met een stalen ring vervaardigd, zodat hij ze als een halsketting kon dragen. Vijf bruine hoofdjes, met de ogen gesloten, rond zijn brede schouders.
De Pasja’s en Bey’s die bij hem op bezoek kwamen op het grote Marmara-eiland vonden de groteske ketting rond zijn nek hoogst amusant en vroegen hem telkens opnieuw hoe hij eraan kwam. Andreas vertelde nooit het echte verhaal, omdat hij het niet meer kende.
Het gebeurde als volgt. De expeditie diende ertoe een ruwe schatting te maken van de ongekerstende zielen die zich ophielden in het woud, als referentiepunt voor verdere missies. Drie jezuïeten en tien soldaten, waaronder Andreas trokken erop uit de modderbruine rivier stroomopwaarts te volgen. Onderweg zouden ze de dorpen tellen, en ook hoeveel inwoners elke nederzetting rijk was. In de kolonie was hem al zoveel verteld over de barbaarse en verwerpelijke praktijken die hij zou aantreffen: vrouwen met meerdere echtgenoten, kannibalen, hoorndragers, spietsers en koppensnellers, met zoveel smakelijke details, dat hij er eigenlijk stiekem naar uitkeek. Dat zei hij natuurlijk niet tegen de priesters. Zelfs met zijn strijdmakers kon hij het enkel op fluistertoon bespreken.
Terwijl ze vruchten pelden of hun geweren kuisten, praatten ze geniepig over alle taferelen die ze zodra zouden zien. Eerst verontwaardigd, onder de overtuiging dat zij met hun musketten de corruptie konden uitroeien. Maar algauw met veel smaak. Bij het praten slibberden puntige tongen uit hun mond, om hun lippen bij voorbaat nat te maken.
Daarna kwam de uitputting, de ontbering, de talrijke martelingen van dat godvergeten oord, met insecten die af en toe in donkere wolken op hen neerdaalden of zich in alle intieme kiertjes van hun lichaam nestelden wanneer ze sliepen. Er waren stormen die hun rivierboten doormidden braken. Er waren stroomversnellingen met vlijmscherpe rotsen waaraan ze zich sneden. En het ergst van al, in hun midden verspreidde zich een massamoordenaar.
Het begon met een snede opgelopen langs een luidruchtige bocht van de rivier. De soldaat in kwestie had ermee gelachen en zijn wonde stevig ingewikkeld. De volgende keer ze de wonde zagen, was de man dood. Zwarte armen gingen uit van de wonde en grepen naar alle ledematen, waarop ze waren beginnen te rotten. Het volgende slachtoffer was een van de priesters, daarna nog eens twee soldaten. De rest van de reis bleven ze uit elkaars buurt.
Hongerig, vuil en vermoeid bereikten ze na enkele weken van varen een dorpje in het woud. Ze telden de inwoners niet. Ze onderzochten niet of de lokale inwoners al van Christus de verlosser hadden gehoord. In de plaats aanvaardden ze zonder een woord te zeggen het voedsel dat hen werd aangeboden. Na enkele dagen van rust, en voorzichtige observatie van de mensen die hen hadden ontvangen, realiseerde Andreas zich plots dat onderweg een pijnlijke, maar ook bevrijdende gedaanteverwisselingen had plaatsgevonden. Hij zag plotseling zeer duidelijk dat hun expeditie helemaal niet bestond uit beschaafde lui, dat hadden ze gedroomd, of misschien door de ziekte gehallucineerd. Eigenlijk waren ze koppensnellers en hoorndragers en kannibalen.
Dit woud was hun thuis. Deze mensen de prooi(γ).
Tezamen met zijn kameraden, die intussen dezelfde conclusie hadden bereikt, slachtten ze het hele dorp af, tot de laatste man, tot het laatste kind en tot de laatste hond. Niet met hun musketten, maar met sabels en stenen. Enkele jaren eerder had hij in Milaan een Caravaggio gezien, van David met het afgehakte hoofd van Goliath. Zo was het. Zo gebeurde het. Hij greep ze bij hun lange, zwarte haren, trok hun keel tot bij het scherp van zijn sabel en sneed tot het bot doormidden brak(w). In het hutje voormalig van de dorpsvergadering kookte hij daarna de gezichten die hij had vergaard, zodat hij ze als een gekrompen trofee kon bijhouden.
Uiteindelijk lukte het één jezuïet en drie soldaten, waaronder Andreas, te ontsnappen aan de jungle en naar de kolonie terug te keren. Aan de volgende expedities deelden ze mee welke barbaarse en onmenselijke praktijken ze zoal in het donkere Amazonewoud mochten verwachten. Geen christelijk mens te bespeuren daar, en als bewijs hadden ze een prachtige ketting van vijf mensenhoofden.
______________________________________________________________

II.
De locomotief verliet aan een moordend tempo de wereld die hij altijd had gekend, die hij tot nu toe had bewoond alsof God(k) niets anders gecreëerd had dan Trabzon verhuld in de mist, en Istanboel(ד) met haar oneindige kamers die verdwaalden en vernielden(VI).
De eerste mijlen hadden aan hem getrokken om hiermee te stoppen. Haar(2) benen sloegen intussen blauw uit. Niet meer de goudgele kleur die hij van vroeger kende. Ze leek van porselein, zoals de Chinese vazen in de keizerlijke tuinen(d). Niemand had haar gewurgd(y). Niemand had haar neergestoken(z). In de plaats was ze gevallen van haar podium. Dat had een ongelukkige waarheid blootgelegd: van binnen was ze zo hol als enig ordinair beeldje. Er was geen vulling, zelfs niet een lapje stof(6) voor structuur. Een duistere holte, bekleed met haar inwendige delen. Toen hij dat zag, had hij zich op de grond geworpen. Het was zoals hij altijd al had vermoed, zijn schone Eleni uit Trabzon was een inhoudsloze, porseleinen pop die enkel maar had gedaan alsof ze mens was. Hij had erover getwijfeld de trein te remmen en haar ivoren cocon in een waterput buiten gebruik te begraven. Maar na enkele ogenblikken aarzelen besloot hij dat deze ontdekking de reis nog belangrijker maakte, want zonder vulling zou ze nooit door engelen(VII) naar boven worden gedragen.
Gisteren had hij alles voorbereid. Het was toen nog de bedoeling haar levend mee te nemen. In de vroege ochtend had hij haar werk ongedaan gemaakt door de spulletjes(7) die ze had begraven met zich mee te nemen. Het bundeltje lag boven op de kolenbak. Als er, helemaal op het laatste, geen brandstof meer was, zou hij het geheel in de verbrandingsoven van de trein werpen, om die laatste mijlen naar Mekka te overbruggen.
De trein bleek gemakkelijk te stelen. De chaos in het land na de nieuwe vredesverdragen betekende dat de spoorwegen achtergelaten werden. Niemand wist wanneer ze terug zouden opstarten. De giganten(III), van Duitse maak(m), die ooit de toekomst(12) met zich hadden meegebracht, stonden zwijgzaam aan de kant, te wachten tot dieven alle metalen onderdelen stalen. De wisseljongen, eeuwige schrokop, had meteen alles gegraaid, de hele locomotief inclusief kolenwagen gestolen om het meisje naar Mekka te vervoeren. Daar zou ze gereinigd worden van alle vuiligheden die haar hadden aangetast, en nu ze dood was, ook die duistere holte in haar lichaam opvullen. Met deze duivelse machine richtte hij eindelijk, na een lange cyclus van geweld, haat en genocidale moordzucht, iets goed aan. Uit onheil kwam liefde.
De hele operatie was ondergedompeld in rook en stoom. Minuscule waterdruppeltjes en donkere walmen sloegen in zijn gezicht, waardoor hij niet goed meer zag. Soms dook hij even op de vloer, om aan haar hand te voelen. Na enkele jaren van wisselen(f) kende hij de code, de wisselcode(V), die hen tot bij Mekka zou brengen. Onderweg stopte hij de trein zo af en toe bij lokale stations om de kolenbak bij te vullen en de wisselhendels in overeenstemming met de code te brengen. In sommige stations zat nog een eenzame klerk, de vloer te boenen of krijttekeningen van kwajongens af te wassen. Een treinwachter te koppig zijn stekje te verlaten, had erop gestaan hem te helpen met de kolen. Op die manier was haar lichaam bijna ontdekt. Hij stond ernaast, de drukmeters te inspecteren. Dichtbij genoeg om haar schedel een schop te geven. Gelukkig had de wisseljongen haar in jutezakken gewikkeld, zodat ze enkel zichtbaar was wanneer hij dat wilde.
De trein raasde verder, dag en nacht. Voorbij Konya. Voorbij Adana. Voorbij Aleppo. Damascus was het laatste station dat ze passeerden. De zon kwam net uit het oosten geklommen, toen ze het houten perron achterlieten. Het was als een juweel. Een parel boven de woestijn. De zanderige vlakte ging naadloos op in de horizon. De locomotief met alle inzittenden zou zodra over zuiver kristal rijden.
De wisseljongen van Izmit keek als betoverd naar dat magnifieke zicht, ongehinderd door de verblinding die hij opliep. En toen zag hij het. Het was nazar. Het verbrandde. Het versmolt het land tot glas, gruizementen die de hemel vanuit alle mogelijk hoeken weerspiegelden. En in het midden van alle scherven: nazar. Het boze oog dat alles had geobserveerd en zwijgzaam in deze richting had geduwd, totdat hij aan duizenden kilometers per uur met het lijk van zijn liefste Eleni over niemandsland raasde. Het was zo prachtig allemaal. Kon hij dit zicht maar met haar delen, en ook haar broer die heel wat beter had verdiend.
De wisseljongen uit Izmit zag veel te laat dat het spoor nooit was afgemaakt. Hij dook neer, boven haar lijk, probeerde de rem in te trekken, maar miste. Enkele ogenblikken later ontspoorde de locomotief. Te midden van een stofwolk viel het stalen gevaarte op zijn zijkant(13).
______________________________________________________________

III.
De eerste keer dat de wisseljongen van Izmit een trein zag, voelde hij zich onveilig, alsof hij oog in oog was komen te staan met een behemoth, een titaan die op aarde was neergekomen om het tijdperk van mensen te beëindigen. Het blies rookwolken die het glaswerk van het station donker kleurden. Hij had er langer bij willen blijven staan, maar de menigte duwde hem verder. Steeds verder. Tot hij in de maag van het beest zat, op een bankje met zicht op de termietenheuvel die Istanboel(ד) werd genoemd.
______________________________________________________________

IV.
De Moldavische wijn die Dimitri Giorgou Aslan verhandelde, kwam helemaal niet uit Moldavië. Het was een minderwaardig product uit wijngaarden op de groene heuvels die door Istanboel(ד) langzaam werden opgevreten. Ze verkochten de wijn op basis van de krachten die het zogezegd opwekte. Hun afrodisiacum(s) was het populairst, ondanks dat de staat expliciet dergelijke middelen verboden had om de openbare orde te bewaken. Dimitri verdeelde de waren onder de Griekse wijnwinkels van de stad. Later zou hij op dezelfde manier pamfletten, wapens en instructies verspreidden onder zijn kompanen(l).
______________________________________________________________

V.
De wisselcode naar Mekka is als volgt: i2.11hfnlmuw.VI.e.II. De wisseljongen van het station te Izmit maakt het patroon zorgvuldig met de hendels ter zijn beschikking.
______________________________________________________________

VI.
De wisseljongen van Izmit bezocht het Franse cabaret voor het eerst omdat hij in de stad kleine wieltjes had gezien, uitgestald in de vitrines van winkeltjes of op de tapijten van bazaars. Het bleek te gaan om een acte die plaatsvond in het cabaret. Het was maar een saaie bedoening(z). In niets te vergelijken met wat later kwam. Alle lichten gingen uit, behalve één. Onnodig meubilair, zinloze mannen, het hield stuk voor stuk op met bestaan, verbannen naar een ander cabaret hier heel ver vandaan. In het midden van het podium, onder de spotlichten, stond een meisje, zijn meisje, het meisje voor wie hij naar Istanboel was gekomen. Haar buik was bleek, net zoals haar benen. Gedurende de hele dans zat hij verstijfd op zijn stoel, terwijl de grond onder hem in een diepe kuil oploste.
______________________________________________________________

VII.
De engel ziet alles. De Engelse filosoof Jeffrey Bentham ontwierp het panopticum, zodat een cipier alle geïnterneerden tegelijk kan observeren. Maar dit kan niet meten aan de creaties van God. De engel bestaat uit vier concentrische cirkels met duizenden ogen aan de buitenrand. Elk oog(10) houdt een andere gebeurtenis bij, zodat niemand echt onzichtbaar is. Eén oog staat op het Amazonewoud(γ), eentje op de maan(א) en eentje op Dimitri die de Aya Sofia wil opblazen(u).
______________________________________________________________

VIII.
Georgos Aslan, op de vlucht voor een huwelijk dat hem niet beviel(5), arriveerde na enkele omzwervingen in Edirne, de Europese zijde van het Ottomaanse rijk. Daar geraakte hij verwikkeld in een vervelende affaire, die een sfeer van paniek en vernielzucht ontstak in de stad. Het begon met een Amerikaanse predikant, een protestant, die op de straathoek van de bazaar met een versleten Bijbel zwaaide, zo hevig dat hij meerdere keren per ongeluk een passant in het gezicht sloeg. Het was een goede strategie om nieuwe bekeerlingen aan te trekken. Ook Georgos kreeg het heilige geschrift in het gezicht, toen hij in de stad zocht naar tabak van enige kwaliteit. De vergulde woorden van de kaft stonden nog enkele dagen boven zijn ogen te lezen.
De predikant nam hem bij de schouder. “Alles in orde, broeder?”, vroeg hij in het Turks.
Het was een waarschuwing. Daarna gebeurde alles zeer snel. Voor hij het goed en wel doorhad, zat hij op een schamele stoel in een piepklein kerkje, terwijl vooraan een Amerikaanse missionaris de mis opdroeg in drie verschillende talen. Naast hem zaten enkele soldaten uit Anatolië die hun armen vroom in elkaar sloegen. Georgos zat er een beetje verloren bij. Een Griek uit Trabzon die op de rug van een oude ezel het halve rijk had doorkruist, enkel en alleen om schoffel op de zanderige grond te vallen, toen het arme dier de geest gaf.
Waarom was hij vertrokken? Wat zocht hij zover in het Westen, terwijl zijn hart aan de Zwarte Zee lag? Na de mis lukte het hem niet op te staan. De Amerikaan kwam naast hem zitten. Langzaam begon Georgos over hoe hij in Edirne was terechtgekomen, wat hem tot vluchten had aangezet. Er werd zwijgzaam naar hem geluisterd. Nadat hij niet verder kon, alles had gezegd wat in zijn hoofd omging, legde de missionaris een hand op zijn knie en zei bedachtzaam: “Een man zoals jij had in Boston of New York zoveel bereikt. Hier ben je niemand, gedoemd in de achterlijke(γ) gebruiken van je voorouders te vergaan, maar de Heilige Geest ontwaakte onbehagen in je hart, zodat je zou protesteren. En protesteren doe je. Bij ons ben je thuis, zoon.”
Georgos had voordien nooit lang over religie nagedacht. Hij volgde de gebruiken met evenveel enthousiasme als alle anderen, bad zo af en toe eens naar de Heilige Maria om hulp en vergiffenis. De fijnere details hadden hem nooit aanbelangen. Ze waren er, net zoals de zon in de hemel staat en van te veel drinken je ogen(10) alle kanten opgaan. Ook nu voelde hij zich niet geneigd de schrifturen aandachtig te bestuderen, zoals de Amerikanen hem aanraadden. In de plaats was hij perfect bereid hun een eindje verder te helpen, zolang hij maar elke week naar de mis mocht en daarna met de missionarissen of de andere gelovigen een praatje kon slaan. In het vochtige hutje, dat in niets op de kerken leek die hij van thuis kende, voelde hij zich veilig, alsof hij zijn eigen hoofd binnenkwam. Terwijl stond hij tezamen met de Amerikaan op de hoeken van de straten. Of zocht hij de lokale Grieken op, om hun te overtuigen van het protestantisme. De missionarissen hadden hem daartoe allerlei trucjes aangeleerd.
Op een kille herfstdag zat hij in de praktijk van een Griekse dokter. Het was een warme man, die hem had binnengelaten toen hij in de wolken zag dat er hagel op komst was. Nadat ze zich uitgebreid hadden uitgelaten over het vreselijke weer, vroeg de dokter waarom hij zich associeerde met de Amerikanen.
“Omdat zij de waarheid kennen.”
“En wat is die dan?”
“Dat wij het eigenlijk heel slecht doen. Wij zijn christenen die de heilige troon van een moslim dragen. Wat zegt dat over ons? Het Angelsaksische ras verricht wereldwijd zo’n wonderen. Wist u dat de Britten in India de barbaarse praktijk van de weduweverbranding de laatste jaren uitroeiden? De Heilige Geest zond hun uit naar de andere volkeren om hun aan te leren hoe zich te gedragen. Als wij, Ottomaanse Grieken, als natie iets willen betekenen, omarmen we best het goede voorbeeld dat we uit Amerika en Engeland krijgen.”
Dat klikte bij de dokter. “Inderdaad, inderdaad, inderdaad”, mompelde hij zachtjes, terwijl buiten een hagelstorm op de stad neerdaalde. Een ruit werd ingeslagen, maar dat deerde de dokter niet. Hij was diep in gedachten verzonken.
De volgende dag verklaarde de Griekse gemeenschap van Edirne dat ze naar het protestantisme zou bekeren, indien de sultan hun nationale belangen niet respecteerde. Dezelfde strategie werd toegepast op de Bulgaren en de Armenen. Niet alleen door de protestanten. Ook de katholieken sloegen hun zeis door het veld, om zielen te oogsten.
De hele stad stond op het punt te bekeren naar allerlei missionaire religies, soms meerdere tegelijkertijd. Op het stadsplein, tussen de grote moskee en de mooiste orthodoxe kerk van het rijk, lieten de gelovigen allerlei kruisbeelden, iconen en religieuze geschriften achter. De herfststorm had het stratenplan van de stad tot een netwerk van smalle, modderige riviertjes herwerkt, waardoor het leek of een stoet van goud en perkament langs de huizen dreef. Alle waarden van het land vloeiden weg.
Hierdoor kwam het dat de Vrykolakas moeiteloos de stad binnendrongen.
Niets hield hen tegen. De priesters, hodjas en rabbijnen stonden machteloos.
Een oud vrouwtje had hen als eerste gezien, uit haar raam, aan de overkant van de straat, bloedeloze lijken met hondentanden. Gelukkig had zij haar iconen van de Heilige Maagd niet, zoals alle anderen, op het stadsplein achtergelaten. Anders hadden ze haar zeker boven het fornuis, in een bouillon van haar eigen bloed gekookt.
Andere inwoners van Edirne waren minder fortuinlijk. Enkele jongetjes verdwenen samen met hun leerkracht uit een schooltje voor Bulgaren. Ze vonden hun ledematen terug in een graansilo enkele kilometers verderop. Vrouwen werden betast in hun slaap. Vee werd vanuit het niets dodelijk ziek.
Georgos Aslan durfde zich niet meer in de stad te vertonen. Niet enkel omdat hij vreesde dat elk moment vanuit de mist Vrykolakas naar zijn zachte buik zouden springen. Ook omdat hij zich persoonlijk verantwoordelijk voelde. Een drietal dagen verbleef hij in het protestante kerkje, terwijl de situatie buiten verergerde. Maar toen hij zag hoe de missionarissen met nog meer enthousiasme dan anders de mis voordroegen, omdat volgens hen de stad de barensweeën van een nieuw tijdperk onderging, verdwenen eindelijk de letters van het boek uit zijn voorhoofd. Het was, zonder enige twijfel, nazar dat uit de blauwe ogen van de Amerikaanse predikant staarde. Helemaal onbewust had hij met zijn eigen handen het boze oog gediend.
Hij begreep plots dat hij de hele tijd Trabzon gemist had. Misschien was het nog niet zo slecht ezelkoning te worden. De volgende ochtend stal hij een ezel van een Bulgaarse boer, en reed hij terug naar huis. Achter hem krioelde het van de monsters.
______________________________________________________________

IX.
In de geheime kamer schrijft Dimitri een brief aan Eleni. Hij voelt zich hiertoe verplicht. Hoe zou ze anders begrijpen dat dit echt het beste is? Hij begint bij de rassentheorie(γ). Maar dat is niet genoeg. Hij verscheurt het velletje papier en begint opnieuw. Hij spreekt over hun vader, die zich had verleid tot een betekenisloos bestaan op de linzenboerderij(5). Ook niet juist. Hij spreekt van zichzelf, en de lange dagen die hij in de mijnen doorbracht, zwoegend, zwetend. Dit raakt ook niet aan de kern. Ten slotte besluit hij over haar te schrijven, over hoe haar goudgele benen parelwit schijnen in de spotlichten van het cabaret, en alle Turkse honden in het publiek daardoor nooit haar echte kleur te zien krijgen, de kleur die enkel voor hem en haar toekomstige echtgenoot is weggelegd.
______________________________________________________________

X.
Volgens de labels die Dimitri onder wijnetiketten verstopte(l), was het beste recept voor gevulde aubergine als volgt: kruid schapengehakt met steranijs(x), kurkuma, gember, rode peper en honing van het Grote Marmara-eiland(1); vul vervolgens enkele Perzische aubergines(11) met het gekruide gehakt; bak boven een vuurtje tot het gehakt goudgeel is en de aubergines naar binnen krullen; giet er daarna een genereuze hoeveelheid Moldavische wijn(IV) over; laat nog enkele minuten bakken; best te serveren met gekookte linzen(5). Zo maakte Dora(q) het, zeer lang geleden.
______________________________________________________________

XI.
Het was Eski Keçeli, bekend om haar granaatappels(ε).
______________________________________________________________

XII.
In de toekomst werd hiervan afgestapt. Het was een tijdperk van mensenliefde en vrede op aarde. In de plaats zouden de minderwaardige individuen, de primitieve volkeren via degelijk onderwijs uiteindelijk wel tot het verstand komen dat ze achterlijk waren.

α.
De wijze mannen, samengekomen in Caïro na enkele eeuwen van verval, zochten de toekomst niet enkel in staal en kool(j), ook de psychologie van het menselijke wezen moest eraan geloven. Volgens sommigen, stuk voor stuk wetenschappers van een lager kaliber(γ), zou via deze recentelijk ontdekte wetenschap minderwaardige mensvarianten gefilterd worden. En dit veel doelgerichter dan de evolutionaire dynamiek. Weer eens had de mens een natuurlijke kracht geradicaliseerd. Net als de trein het beste van vuur en water ontleedde om sneller dan enig organisme voorwaarts te schrijden, zou met deze wetenschap in een mum van de tijd de ultieme mens bovendrijven. Niet via menshongerige jaguars of dodelijke infecties. Maar door de massale uitroeiing van alle defecte individuen(XII).
De wijze mannen in Caïro verwierpen deze theorie. Ze meenden via de psychologie aan te tonen dat elk mens moet begrepen worden als een scherf, een van de miljoenen gruizementen die God gedeeltelijk en vervormd weerspiegelden. Geen enkel ander wezen op aarde, of op de maan(11), was hiertoe in staat. Daarom dat enkel de mens zijn weerspiegeling kan herkennen als fundamenteel onderdeel van zichzelf. Maar was hij in staat tot dezelfde realisatie te komen ten opzichte van zijn medemens?
______________________________________________________________

β.
De laatste dodo, het enige specimen van zijn soort op aarde(11), werd op een warme zomerdag gevangengenomen toen hij bronstig op zoek was naar een goede paarpartij. Het vorige jaar had hij dezelfde taak ondernomen. Hij was naar elke uithoek van het eiland gerend. Bijna opgepeuzeld door een rossige kat. Maar geen enkel vrouwtje gevonden. Wat hem het meest verontrustte, was het gebrek aan geur. Het vorige paarseizoen hing het honingzoete aroma van jonge vrouwtjes duidelijk in de lucht. Dit jaar was het anders. Hij duwde zijn kromme snavel in struiken en onder de bast van omvergewaaide acaciabomen, op zoek naar haar, haar met wie hij voorbestemd(12) was nieuw leven te creëren.
Afgeleid door deze zoektocht van levensbelang, zag hij de zwarte hand van Benjamin niet naderen. Vijf sterke vingers hielden zijn gevederde keel klem.
Benjamin en de dodo hadden veel in het gemeen. Allebei waren op zoek naar andere vogels van dezelfde soort, alhoewel om heel andere redenen. Dokter Knoeckhut van de Nederlandse Academie voor Dierenkunde had hem erop uitgestuurd met een koopvaardijschip richting Mauritius om een vrouwelijk en mannelijk specimen van de dodo te halen. Knoeckhut had Benjamin een tekening van de ark van Noah laten zien, en het zo uitgelegd. Eerst de grote zoogdieren, daarna de kleine, de reptielen, amfibieën en helemaal op het einde de landvogels die niet in staat zijn langdurig te vliegen(k). Mannetje. Vrouwtje. Benjamin had het ook wel zonder Bijbelse metaforen begrepen, maar als slaaf had hij niet veel in te brengen. De laatste keer hij een man van de wetenschap, deze keer een wiskundige, had tegengesproken, werd hij tien dagen opgesloten zonder zonlicht of vast voedsel. De wiskundige, een Fransman van enig aanzien, meende dat de mathematische orde van het heelal oneindig herhaald werd, overal, altijd. En dus bestond elk mens uit tientallen miljoenen minuscule planeetjes, met hun eigen zon en inwoners. Hij wilde dit bewijzen door Benjamin met een heteluchtballon naar de hemel uit te sturen, want daar zouden de talloze planten van het lichaam van God zichtbaar zijn.
Benjamin had er hartig om gelachen. “Op de planeten in mijn lichaam,” had hij gezegd, “bent u de slaaf en ik de wetenschapper.” Na tien dagen in de vergeetput vond hij het nog steeds een grappige gedachte.
Zo kwam het dus dat toen Dokter Knoeckhut een jaarlange reis naar Mauritius uitstippelde, hij geen andere keus had dan te vertrekken. Ook al was het allesbehalve zeker dat hij de onderneming zou overleven. Net zoals de dodo in zijn vuist naarstig op zoek was naar een gezellin, golden er voor iedereen natuurlijke verplichtingen.
De dodo besefte het niet, maar vanaf de vangst stond hij er niet meer alleen voor. Benjamin zou samen met hem de jacht naar vrouwelijke soortgenoten verderzetten. Dat was hem opgedragen door Dokter Knoeckhut. De dodo had zijn reukzin, en de feromonen die hij daarlangs oppikte, terwijl Benjamin lang genoeg was om boven het gebladerte uit te kijken. Mens en vogel leidden elkaar doorheen de stugge begroeiing van het eiland. Hij had een keten rond de nek van het dier bevestigd. Maar na enkele dagen bleek dit onnodig. De dodo wilde niet weg. Elke avond kreeg hij te eten. Daarnaast waren zijn instincten niet ontwikkeld om een bedreiging in elke beweging te herkennen. Het was een mooie vogel, vond Benjamin. In Europa hielden wetenschappers ervan paradijsvogels met allerlei afzichtelijke kleuren in kooitjes bij te houden. Liefst zo dicht mogelijk bij hun slaapkamer, onder het raam of naast het bed, zodat ze het gezang van de vogel hoorden. De dodo was simpeler. Hij kon niet vliegen of zingen. Zijn kleuren schakeerden van bruin naar wit naar grijs. Toch maakte dit hem mooi in Benjamins ogen.
Helaas, elke dag bracht mislukking, en reden tot nervositeit. Het paarseizoen duurde niet eeuwig, dus de dodo voelde de natuurlijk druk. Hij sliep niet meer. Elk moment stond in het teken van de zoektocht. Benjamin, daarentegen, had ook niet veel tijd meer. Het koopvaardijschip zou in enkele dagen terug aanmeren. Als hij het schip miste, zou van terugkeren geen sprake meer zijn. Dan was hij officieel een weggelopen slaaf.
Het gebeurde op een warme zomeravond. De dodo wilde verder. Hij rukte aan de ketting met steeds meer geweld, alsof hij verwachtte dat dit oponthoud een perfecte ontmoeting verpestte. In het proces had hij diepe kloven in zijn nek opgelopen.
Benjamin wist wel beter. Hij had niet diezelfde drijfveer. Tezamen hadden ze meermaals het eiland doorkruist, en geen enkel spoor van een andere dodo, laat staan een vrouwtje, opgepikt. Er viel niet omheen te gaan. Zijn kameraad, de bruin-wit-grijze dodo mocht dan wel energie hebben de trek nog een paar keer te maken, het had geen zin. Hij was alleen. Er waren geen anderen meer. Noah, zo wist Benjamin, was op dit vlak ook zeer streng geweest. Alleen kom je er niet op. Zo was de behemoth uitgestorven.
De laatste dagen had hij voor zichzelf dikwijls hetzelfde gevreesd. Wat als dit niet alleen de laatste dodo was, maar hij ook de laatste mens? Dan zou hij eeuwig zoals de dodo op Mauritius naar een gezel zoeken.
Gelukkig kon dat niet. In Parijs waren er geheid nog mensen. En aan de Ivoorkust, in een zanderige baai, dwaalden nog ergens zijn mensen, de mensen die hij had achtergelaten.
Dat wist hij zeker.
Benjamin bekeek hoe de dodo tekeerging. Vorig paarseizoen was een mislukking. Deze mocht niet op dezelfde manier uitdraaien, want dan werd hij misschien te oud. Een ander dier had zijn snavel gebruikt om de ketens door te bijten. Of zijn cipier aangevallen. Niet de dodo. Hij was niet gebouwd op geweld. Misschien wel het enige creatuur met deze eigenschap, ooit gecreëerd of bedacht.
Nadat Benjamin zijn besluit genomen had, leek het alsof alles al gebeurd was, altijd al was gebeurd. Nostalgie maakte zich meester van zijn hart. Zoals de dodo daar stond, met zijn veelkleurige veren, zijn bronstige razernij, leek hij wel een museumstuk, of een prentje in een boek over dierenkunde.
Benjamin maakte een vuurtje, zette een pannetje water boven de vlammen en wrong vervolgens de nek van de dodo om. Het beest was op slag dood.
Met elke hap die hij van de hutsepot nam, voelde het alsof hij duizenden planeten verslond. Misschien dat er op de wereldjes in zijn eigen lichaam nog wel microscopisch kleine dodo’s bestonden, dat op een van hen de dodo heerste over alle andere creaturen. Benjamin keerde met lege handen terug naar Dokter Knoeckhut. Hiervoor werd hij honderd dagen in de vergeetput opgesloten. Want met mannen van de wetenschap viel niet te sollen. Hoe kon een dier nu uitsterven? God schiep, vernielde niet.
______________________________________________________________

γ.
De rassentheorie was uiterst pertinent geformuleerd door de Armeense etnoloog Jiro Mardikian, in zijn relaas van een tiendaagse expeditie in het Amazonewoud. Opgeleid aan de beste universiteiten van Europe, in het Britse rijk en Pruisen, vertrok hij naar Brazilië om de stelling van Darwin bij de menselijke rassen te onderzoeken. De etnologische bladen hadden vaak bericht over de onderlinge oorlogen van de wilde stammen die zich in het Amazonewoud ophielden. Als voorbeeld hadden ze in Londen een ketting tentoongesteld met vijf(k) gekrompen hoofden, geschonken door de ontdekkingsreiziger Andreas Palaiologos-Vicenzi(I). Dokter Mardikian had de ketting gezien en daarna besloten dat in het Amazonewoud misschien de ware aard van het menselijk bestaan te ontdekken viel.
Hij had een observatieplatform gebouwd in een boom en zich daar voor tien dagen verschanst om de verschillende stammen, met hun eigen raciale kenmerken, te bestuderen vanop veilige hoogte.
De eerste dagen zag hij helemaal niets. Pas op de achtste dag liepen er enkele jagers hem voorbij. Gelukkig verborg het gebladerte zijn platform, zodat hij ze naar hartenlust kon bespieden, maar het leek erop dat ze helemaal niet van plan waren een naburige stam uit te roeien. Ze keerden terug met een gevelde tapir.
De andere dagen zat hij alleen op het platform. Het enige wat hij hoorde, was het eindeloze gekir van de duizenden vogelsoorten die over en weer krioelden. Vogels interesseerde hem niet. Darwin had al aangetoond hoe voor elke niche slechts één soort kon bestaan. Dokter Mardikian zag breedgebekte paradijsvogels geboren om noten te kraken. Hij zag kolibries met lange snavels om nectar te zuigen en condors die vanuit de hoogte neerdaalden. De dodo(β), daarentegen, had niets in het bijzonder en was er daardoor niet meer. Elke soort had zijn domein, en bewaakte dit zeer streng. Maar welk ras zou op aarde de niche van intelligente aap opvullen? Waar bleef het bloedvergieten?
Op de tiende dag merkte hij dat er niet veel proviand meer was. Het droogvoer was op en het fruit was in de nacht weggegrist door knaagdieren. Het dreigde hierbij te eindigen. Genereuze fondsen van de universiteit en verschillende industriëlen, nog niet te spreken over zijn eigen erfenis, zomaar opgegaan in de vochtige lucht van het Amazonewoud. Sommige van zijn collega’s zouden op dit punt enkele waarnemingen verzonnen hebben, die ze toch al hadden verwacht aan te treffen. Maar dat kon dokter Mardikian niet over zijn hart krijgen. Hij wilde oprecht het antwoord weten. Was de Darwiniaanse theorie toepasbaar op de mens?
Tegen al het advies dat hem was meegegeven in, verliet hij het observatieplatform om de voetsporen van het groepje jagers naar hun kamp te volgen. Misschien zag hij daar wel torens aan schedels van minderwaardige stammen, of een spontane strijd tussen volkeren. Hij waadde door het struikgewas, over een beekje, tot hij de commotie van een woonplaats hoorde. Op handen en voeten kroop hij dichterbij. Geschreeuw steeg op uit de jungle. De vogels hielden zich stil, in afwachting van wat zou plaatsvinden. Tot zijn verrassing was dokter Mardikian die dag helemaal niet getuige van de stammenoorlog die hij had gehoopt te vinden, en toch juist wel.
In de plaats zag hij een eigenaardig tafereel. Een handjevol blanke houtkappers, bewapend met spades en jachtgeweren, hield een heel dorp van inboorlingen onder schot. Eentje van hen, een grote man, was al neergeschoten door de houthakkers. Enkele uren geleden, want(8) zijn lichaam lag onder een zwerm vliegen. Het was een krachtig referentiepunt. Wij zijn beter. Het is ons natuurlijk recht te domineren.
De inwoners van het dorp stonden op een rijtje, terwijl de houthakkers ze verdeelden in groepen, vrouwen en mannen apart. Aan kinderen die niet in staat leken zware boomstammen te verslepen, werd geen aandacht besteed. Zij moesten zich maar alleen in de jungle zien te redden. Alle anderen kregen stalen ketens rond hun nek, handen en voeten.
Die avond schreef Dokter Mardikian in zijn schriftje: ‘Er is een wereldlijk conflict tussen rassen aan de gang, welke vroeg of laat een overwinnaar zal opleveren: de ultieme mensensoort die het lijden van alle inferieure wezens onnodig zal maken.’ Pas veertig jaar later, toen heeldere families(III) naar Syrië werden verstuurd, besefte hij dat hij de uitroeiing van zijn eigen volk had voorspeld.
______________________________________________________________

δ.
Na enkele maanden van onderzoek werd de code(V) eindelijk gekraakt. De onderzoekseenheid van het Turkse leger konden bevestigen wat ze reeds vermoedde, dat de Griekse wijnwinkels(IV) van Istanboel(ד) deel uitmaakten van een duister plan de jonge republiek ten val te brengen. De Grieken van de stad, net als de Armenen en de Koerden overigens, koesterden een diepgewortelde, irrationele haat ten opzichte van hun Turkse buren. Ze hadden niets liever dan de chaos van de voorbije jaren, toen de mensen in hun eigen land als slaven leefden. Gelukkig was het complot(u) op tijd ontdekt.
______________________________________________________________

ε.
De granaatappels uit Eski Keçeli stonden bekend om hun zoutige(ב) nasmaak. Kookboeken uit keizerlijk China beeldden deze variant reeds af, wegens haar bijzondere eigenschappen.
______________________________________________________________

ζ.
Orhan, de wisseljongen(f) van Izmit, werd gemarteld. Hij had haar contouren vastgelegd in grafiet, de plooiing van haar heupen en zelfs elke zwarte krul afzonderlijk in detail afgewerkt. Het was een meesterwerk. Tientallen dagen had hij in het wisselstation getekend, gegumd en geschetst, op een blanco pagina die hij uit een oude Bijbel had gescheurd(VIII).
Maar hij was niet tevreden. Het hield hem de hele nacht wakker. Ondanks dat er op fysiek vlak niets ontbrak, leek het alsof hij een lijk had getekend, helemaal niet zijn lieve Eleni(2). Het was een rottend karkas. Een misselijkmakende imitatie van het meisje dat hij voor zich zag. Uiteindelijk rolde hij de tekening op in een koker om in de Zee van Marmara te werpen. Het rolletje dreef weg op de golven, totdat de sloep van een visser het onder de waterlijn duwde.
Hoe ziet de zon eruit? Geel. Rond. Glinsterend. Talloze stralen die langs het oppervlak de duistere ruimte eromheen penetreren. De wisseljongen van Izmit besefte, terwijl hij keek naar hoe de koker in de zee verging, dat hij nooit rechtstreeks naar de zon had gekeken en dus eigenlijk helemaal niet wist hoe zij eruitzag. Misschien was ze wel vierkant.

א.
Zafar Kurbanov was opgegroeid met de literatuur van Al-Shushtari. Elke zondag stond op de bazaar van Mary, zijn thuisstad, een kraampje met boeken in het Perzisch. Ze hadden stuk voor stuk een lange tocht ondergaan om tot bij hen te geraken, over de lange, vlakke woestenij van Khorasan, waardoor de kaft soms los rond het boek hing of aan de pagina’s gelige vlekken van gemorste geitenmelk kleefden. Toch bezocht Zafar elke marktdag het boekenstandje om langzaam door de laatste aanwinsten te bladeren. De boeken van Al-Shushtari waren zijn favoriet. De verkoper gaf ze soms zomaar weg, omdat niemand anders ze kocht. Dus las Zafar over het bezoek van Admiraal Ali aan de maan, en de dodokoning die hij daar aantrof.
Toen tien jaar later de kranten aankondigden dat het ruimtevaart-agentschap van de Sovjet-Unie nog op zoek was naar dappere patriotten om door het heelal te cruisen, was Zafar een van de eerste die zijn naam opgaf. Hij stuurde een brief naar de hoofdstad met zijn oprechte verlangen voor het volk de hemel te ontdekken.
De laatste persoon die ervan wist, een ex-radiobediende van het agentschap, is het onlangs vergeten. Hij zat op de veranda te roken toen het gebeurde. Met de aftakeling van zijn brein verdween de laatste herinnering aan Zafar Kurbanov, die per ongeluk op de maan terechtkwam. Niemand op aarde wist nog dat eigenlijk een Turkmeense kosmonaut als eerste van het menselijke ras voet had gezet op het maanoppervlak. Zelfs de wijze mannen hadden er nooit van gehoord(j). Het gebeurde als volgt. Zafar werd door het agentschap opgeleid om de volgende grote stap te zetten: een ruimtereis rond de maan. Ze smeten hem van hoge kliffen, om te bekijken hoe hij met zwaartekracht omging. Ze gaven hem maandenlang enkel bloedsoep te drinken, zodat hij gewoon werd aan weinig. Ten slotte bouwden ze een compacte sonde die één bocht rond de maan zou maken, alvorens terug te keren.
Het was niet bepaald een hemeltrein(ו). Er waren geen matrozen. Toch voelde het alsof hij terug kind werd. Bij het opstijgen werd Zafar weer dat jongetje van tien dat achter de schuur van zijn vader urenlang met Admiraal Ali op avontuur ging. Hij zou als eerste de kans krijgen te verifiëren of Al-Shushtari het bij het rechte eind had. Leefden op de maan alle vergeten creaturen, alle wezens die in een wereld van kernenergie en nationaalsocialisme geen plaats meer hadden? Woonden daar nog dodo’s?
De witte schijf in de duistere atmosfeer kwam steeds dichterbij. De laatste signalen kwamen krakerig door het communicatiesysteem van de sonde. “Hou vol, kosmonaut Kurbanov! Vanaf nu kunnen we je niet meer bereiken. Binnen enkele uren, bij je terugkeer, spreken we weer.” Hierop hadden ze hem het meest intensief voorbereid, het moment dat elk contact met aarde onmogelijk werd door de massa van de maan. Het zou blijkbaar een marteling zijn. Totale isolatie. Zafar had het spelletje lang genoeg meegespeeld. Naar dit moment van stilte had hij uitgekeken. Het irrelevante decor was weggevoerd. Enkel hij en de maan bestonden nog, als twee geliefden(s) op een donker canvas. Zag hij daar beneden een hele beschaving van volkeren die nergens anders nog bestonden?
Hij vloog nog te hoog. Hij zag enkel een ivoorwitte wildernis, met hier en daar een ondiepe krater. Het was een onverdraaglijke gedachte dat hij zo dichtbij was, maar toch niet meer wist dan tevoren. Nu of nooit. Het sturingssysteem kwam als een slaperig beest tot leven. Brandstof werd langzaam verbruikt. Nog wat dichter. Stukje bij beetje benaderde hij het witte oppervlak. Tot de maan het van hem overnam en met haar gewicht de sonde aantrok. Voor het eerst sinds zijn vertrek, voelde Zafar angst. Zijn stoel rammelde heen en weer. Verschillende keren sloeg hij zijn hoofd tegen het plafond. Met het laatste beetje brandstof wist hij nog net de sonde overeind te krijgen, zodat het elegant over het maanoppervlak scheerde, alvorens stil te vallen.
Dit was het dus. De maan.
Na enkele uren van friemelen lukte het hem eindelijk de deur van de sonde te openen. Terwijl in enkele ogenblikken alle zuurstof ontsnapte in de atmosfeer, werd Zafar Kurbanov door een golf van teleurstelling geraakt. De eerste man op de maan zag helemaal geen dodo’s, centaurs of griffioenen. Er vielen nergens Hunnen of Azteken te bekennen. De maan bestond uit kleurloos, geurloos gruis. Dit was eigenlijk de hele tijd de achtergrond van het universum. Er gebeurde niets belangrijk. Alle verzinsels en uitgestorven rassen(γ) waren voorgoed weg, want hier kon niets leven.
Pas helemaal op het einde, terwijl zijn lichaam als een ballon uitzette, besefte Zafar dat Al-Shushtari niet gelogen had. Er was hier wel een inwoner elders uitgestorven. Deze Turkmeense kosmonaut was de dodo, het fantasiedier dat op de maan regeerde. Met deze gedachte verbrijzelde zijn lichaam in duizenden, piepkleine scherven.
______________________________________________________________

ב.
Deze zoutige smaak zou, volgens een dichter(t) uit de derde eeuw, een resultaat zijn van een bovennatuurlijke strijd. Het afgehakte geslachtsdeel van Uranus had in de oceaan niet enkel de liefde, maar na toevallige bevruchting van een granaatappelzaadje ook deze bijzondere variant voortgebracht.
______________________________________________________________

ג.
Xurebeq is heel oud. Hij zit de hele dag aan een fontein, met zijn voeten in het frisse water. Nu wil hij niets meer, behalve wat verkoeling gracieus aangeboden door de schepenbank van de stad, maar ooit was het heel anders. Ooit wilde hij alles. Ooit was hij ervan overtuigd dat als hij maar genoeg boeken las en genoeg mensen zag, hij ten langen leste God zou ontmoeten. In een wolk van letters. Of in de gekrulde mondhoek van een gesprekspartner.
In de modieuze theehuisjes van de stad wordt verteld dat alhoewel hij nooit zijn doel bereikte, hij toch op de hoogte is van dingen die aan alle anderen ontglipten. Daarom dat de jongelui, verstrikt in een doolhof van liefde en vriendschap, af en toe naar hem toe trekt. In ruil voor een mandje zoete kersen wil hij wel wat levenswijsheid met hen delen. Meestal vertelt hij een variant op de Alexandrijnse mythes, met de boodschap dat je soms een knoop moet doorhakken in plaats van zorgvuldig los te peuteren, want dan verlies je tijd, geduld, menselijkheid.
Eleni weet dat Xurebeq op de hoogte is van heel wat. In het cabaret wordt er soms over hem gesproken. Ook wel gelachen. Er was eens een Georgisch meisje dat tijdens haar acte een lange, grijze baard droeg, met haar voeten in een emmer water spetterde en haar lippen kleurde met kersensap. De baard hield wat van het mystieke in ere. Het verborg haar lichaam, toonde net genoeg om hen aan het dagdromen te zetten. Het publiek vond de acte zo hilarisch dat het meisje genoeg geld verdiende om na enkele maanden de passage naar Parijs te betalen. Het gaf Eleni ideeën. Ideeën zoals haar broer er ook wel had, of haar moeder nog voor ze na jaren van braden boven het fornuis de mogelijkheid tot abstract denken verloor.
Met het geld dat ze op een avondje dansen maakte, kocht ze de meest paarse kersen in aanbieding.
“Spreek”, beval ze de oude man koel, terwijl hij afgekauwde kersenpitten in het water spuwde.
“Wat moet ik je vertellen?”
“Zijn wij minderwaardige mensen?”
Xurebeq lachte zijn bloedrode tanden bloot.
“Luister, even geleden, intussen misschien wel eeuwen(*), ontmoette ik(ⴔ) een Japanse(る) ambachtsman(ֆ) die de scherven(Й) van gebroken glaswaar(ய்) en servies(ซ) voorzichtig(झ) aan elkaar lijmde(Ќ), net(ह) zoals op het einde in God(ⴁ) de versplinterde mensheid(խ) zal samenkomen(ฒ).”
______________________________________________________________

ד.
Het is geen gemakkelijke oefening de essentie van Istanboel te achterhalen. In de vroege geschiedenis van de menselijke soort waren dergelijk centra van populatie nog onbekend. Zelfs het idee dat één locatie over de generaties heen de bezetting van zoveel stammen(γ) kon verdragen, was onmogelijk in te denken. Op dat vlak was het een wonderlijke plek, want(8) de eeuwige strijd om de sterkste was even opgehouden zodat miljoenen naast elkaar konden bestaan. Er hadden Grieken gewoond, zoals Andreas Palaiologos-Vicenzi(1) en Eleni Giorgou Aslan(2). Maar ook Turken als Bayram Bey(y) en Turan Tekerlek(z).
______________________________________________________________

ה.
De wachter waarschuwt dat op valsspelen de doodstraf staat.
______________________________________________________________

ו. Er bestaat helemaal niet zoiets als een hemeltrein. Domoor.

Nazar: In de tuinen van de keizer(1) ontaarde hij(i) de duim(3) van haar(2) liefdevolle(4) broer(5), gewikkeld in een bundeltje(6) met allerlei spulletjes(7), want(8) onder(9) het spiedende oog(10) van de maan(11) mocht hij zeker niet herrijzen(13).

en_USEnglish